Daar staan ze dan, de wakkere mannen van de grote broek en de grote woorden. De leiders van de oppositie en de regeringspartijen, politieke haantjes die struikelend van verontwaardiging de meterstand van het land opnemen en het kabinet daarop afrekenen.
Ze schuwen niet om apocalyptische uitspraken te doen. De economie wordt kapot bezuinigd, de verzorgingsstaat wordt afgebroken, de ouderen zijn slachtoffers, de nivellering slaat toe, er wordt te hard bezuinigd om de begroting op orde te brengen of juist te weinig.
Wat ongetwijfeld niet ter sprake komt deze week bij de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer zijn de oorzaken van de crisis en het onvermogen om verantwoordelijkheid voor de puinhopen te erkennen.
Nederland kampt met twee samenhangende schuldproblemen. Het eerste is dat van de overheidsfinanciën.
Dit is een uitvloeisel van de crisis die in 2008 uitbrak in de financiële wereld en waar Nederland met zijn opgeblazen financiële sector onevenredig door werd meegesleurd. Nederland heeft meer banken genationaliseerd dan Duitsland of Frankrijk, om maar twee landen te noemen.
Het effect van de crisis is dramatisch voor Nederland. Tussen 2009 en 2014 is volgens het CPB de Nederlandse economie cumulatief met 3,75 procent gekrompen. De langjarige begrotingsramingen waren gebaseerd op een gemiddelde jaarlijkse groei van 1,75 procent, opgeteld een groei van 10,5 procent over deze periode van zes jaar.
Door de aaneenschakeling van slechte jaren is Nederland vanaf 2009 tot en met volgend jaar dus 14,25 procent groei ‘kwijt’ geraakt. Daarmee zijn zo’n 85 miljard euro aan economische groei verdampt en ruwweg de helft hiervan slaat neer bij de collectieve sector.
De hijgerige pogingen om het begrotingstekort terug te dringen, komen neer op het dempen van het gat dat de economische groei waarop was gerekend maar die zich niet heeft voorgedaan, heeft geslagen. Alle bezuinigingen en lastenverzwaringen – van Rutte I, het Lente-akkoord, Rutte II en het aanvullende zomerpakket – bedragen opgeteld zo’n beetje de helft van de gederfde 85 miljard aan welvaart. Dat komt overeen met het beslag dat de collectieve sector legt op de Nederlandse economie als geheel.
Er is sprake van een aanpassingsproces, maar wordt Nederland daarmee kapot bezuinigd of de verzorgingsstaat de nek omgedraaid? Welnee.
Kijk maar naar de Miljoenennota. Ondanks de bezuinigingen stijgen volgend jaar de collectieve uitgaven nominaal met 10 miljard euro. Het is minder, maar minder méér. De stijging van de collectieve inkomsten – belastingverhogingen, hogere zorgpremies en hogere sociale premies – blijft nog steeds achter bij de uitgaven waardoor de staat extra geld moet lenen en de staatsschuld stijgt. Dat kan nu nog tegen een lage rente, maar het begin van een rentestijging in Europa tekent zich af en dan wordt het snel duurder om de staatsschuld te financieren.
De totale collectieve uitgaven – 267 miljard euro in 2014 – vallen uiteen in drie delen: 110 miljard komt voor rekening van de Rijksbegroting (met als grootste uitgavenpost onderwijs: 32 miljard), 79 miljard voor de sociale zekerheid en 78 miljard voor de zorg (waarvan een derde naar de AWBZ). Met alle aangekondigde versoberingen stijgen de uitgaven voor zorg en sociale zekerheid jaar na jaar, ook weer in 2014.
Ondertussen verdringen deze uitgaven andere posten: volgend jaar gaat tweederde van de collectieve inkomsten naar zorg en sociale zekerheid. Wie de schuldenlast van de overheid wil terugdringen, ontkomt er niet aan om de zorg, met name de AWBZ, en de sociale zekerheid aan te pakken. Dat zouden Emiel Roemer, Henk Krol en Geert Wilders toch moeten snappen.
Om de omvang van de zorguitgaven in perspectief te zien helpt deze vergelijking: VVD-fractieleider Halbe Zijlstra had gelijk toen hij zei dat de aanschafprijs van 37 JSF-toestellen (het speeltje van de Koninklijke Luchtmacht waar 4,5 miljard euro voor is uitgetrokken) gelijk staat aan drie weken lopende uitgaven van de zorg.
Het tweede probleem van de Nederlandse economie is de schuldenlast van de huishoudens. Deze is aangewakkerd door de fiscale aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Al twintig jaar roepen economen en (buitenlandse) economische instellingen dat Nederland de hypotheekrenteaftrek zou moeten beperken.
Uit angst voor politiek verlies hebben het CDA, de VVD en de PvdA daarvoor systematisch hun kop in het zand gestoken en zich laten ringeloren door de lobby’s van de Rabobank en Eelco Brinkman van de bouwsector. De totale private hypotheekschuld is in Nederland zodoende opgelopen tot bijna twee keer de collectieve staatsschuld.
Jarenlang hebben Nederlanders hun eigen woning als geldautomaat ingezet, vertrouwend op de heilige hypotheekrenteaftrek en in het geloof dat huizenprijzen eeuwig zouden blijven stijgen. Dat geloof is doorgeprikt. De huizenprijzen zijn in vijf jaar 20 procent gedaald. Huishoudens met een te hoge schuldenlast moeten snel hun uitgavenpatroon aanpassen.
Maar er is geen extra inkomen beschikbaar, hogere belastingen en premies romen dat af. Nederlanders houden hun hand niet op de knip, zoals Mark Rutte denkt, ze hebben minder in de knip Het gevolg: huishoudens ontsparen en bezuinigen op consumptieve uitgaven.
Minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem heeft het over een ‘balansrecessie’: schulden zijn toegenomen, inkomsten blijven achter bij uitgaven, ontsparing (tekortfinanciering door de overheid, interen op spaargeld bij huishoudens) is het gevolg. Bij stagnerende inkomens staat de consumptie vanzelfsprekend onder druk.
Hier zijn geen pijnloze oplossingen voor. Nederland – de overheid en huishoudens – moet door een proces van aanpassingen. Het zou de bestuurlijke middenpartijen die voor het ontstaan van de nieuwe Dutch disease verantwoordelijk zijn geweest en die ingrepen in het verleden – in de hypotheekrenteaftrek, de stijging van de collectieve zorgkosten en toegang tot de sociale zekerheid – stelselmatig hebben afgewezen sieren als ze verontschuldigingen aanbieden.
Laten de fractieleiders van CDA, VVD en PvdA daar maar eens mee beginnen.