Cuba is een land zonder billboards, zonder wild schreeuwende reclame-uitingen, zonder de noodzakelijke boodschappen op de tv. Wat je ziet op houten borden langs de weg, op muren en op aanplakbiljetten, zijn oneliners van José Martí, van Che Guevara en aansporingen op gedrag. Ze hebben betrekking op het ethisch reveil waartoe de revolutie oproept.
In ons land hangt in elk officieel gebouw een foto van de koning, niets daarvan in Cuba. Amper foto´s van Fidel op straat, amper zijn portret in overheidsgebouwen.
Wat men wel ziet in ieder openbaar gebouw en in iedere school is de buste van José Martí. El apóstol de la independencia zoals ze hem in Cuba noemen, de man achter het gedachtegoed van de revolutie, de man die Fidel, Raúl en alle Cubanen inspireerde en inspireert.
José Martí was een Cubaanse vrijheidsstrijder uit de negentiende eeuw die zich niet alleen inzette voor Nuesto América, ons Amerika zoals hij dat noemde, maar bovenal voor de Cubaanse onafhankelijkheid.
Martí werd al op jonge leeftijd, na zware dwangarbeid, door de toenmalige Spaanse machthebbers uit Cuba verbannen. Door dat noodgedwongen vertrek naar Spanje – nog altijd het land van voorkeur voor vele verbannen dissidenten – en zijn studie aldaar, leerde hij het Europese gedachtegoed goed kennen. Vervolgens leefde hij vele jaren in New York van waaruit hij de strijd voor onafhankelijkheid van Cuba organiseerde. Zijn opvattingen kregen in de Amerikaanse pers veel aandacht en bijval, hij werd ereburger van New York, was lid van de vrijmetselarij – reden waarom de vrijmetselarij in Cuba nooit is verboden – en voegde het woord bij de daad door deel te nemen aan de strijd tegen de Spanjaarden in Cuba. Hij overleed, gezeten op zijn paard, in een gevecht op 19 mei 1895. Misschien ook wel omdat hij alles behalve een militair was. In zijn typische dracht: een zwart kostuum, zwart – vestido de luto, zoals de Cubanen zeggen – omdat hij daarmee zijn treurnis over het Cuba in handen van een buitenlandse mogendheid wilde uitdrukken.
Aangeschoten op zijn paard werd hij vereeuwigd door de Amerikaanse beeldhouwster Anna Vaughn Huntington. Het imposante beeld valt o.a. te zien in Central Park in New York. In het land dat Cuba als een etterbuil ziet. Quel humour dans l’histoire, zoals de Fransen zouden zeggen.
Op foto´s heeft José Martí in de verte wat weg van onze Multatuli, met de naar binnen gekeerde blik van: wat doet het lijden van anderen met ons. Martí heeft dat opstandige gevoel dat voorkomt uit schending van medemenselijkheid met Douwes Dekker gemeen. Beiden streden ze tegen onderdrukking met het woord als wapen tot verzet.
Ofschoon Martí er op de foto´s en op zijn beeltenis wat ouwelijk uitziet, was hij een enthousiasmerende en dynamische politicus die in de kracht van zijn jaren, op zijn 42ste, het leven liet.
Martí was een woordkunstenaar, een uitmuntend redenaar en begenadigd journalist. Dat maakt dat zijn werk nog altijd erg leesbaar is en niet in stoffige archiefkasten is verdwenen. Zijn teksten staan vol inspirerende opvattingen en bevatten veel literaire zinswendingen die in Cuba als oneliners in de hoofden van de bevolking staan geprent. Zoals: con todos para el bien de todos (met z´n allen voor het welzijn van allen), no hay odio de razas porque no hay razas (er bestaat geen rassenhaat omdat er geen rassen zijn) en om er nog een te citeren quien se alimenta de ideas jóvenes, vive siempre joven (wie zich voedt met jonge ideeën, blijft jong). Ofschoon men in Cuba ook wel andere geluiden hoort: Martí moest eens zien hoe het ons verging, zo hoort men Cubanen verzuchten, hij zou van zijn standbeeld midden in Havana naar beneden komen om zijn beklag te doen.
Martí schreef veel. Naast pamfletten en krantenartikelen bracht hij een tijdschrift voor kinderen uit: La edad de oro. Maar bovenal schreef hij poëzie. Nog altijd is zijn gedicht Guantanamera in de gezongen versie ook ver buiten Cuba een evergreen.
De aanzet tot de revolte van Cubaanse studenten onder aanvoering van de toenmalige studentenleider Fidel Castro kwam in maart 1949 voort uit wat de studenten zagen als heiligschennis: een dronken Amerikaanse marinier klom in het standbeeld van Martí in het Parque Central van Havana en leegde zijn blaas op zijn hoofd. Een voorbeeld van hoe het zich niets ontziende gedrag van Amerikaanse militairen – maar niet alleen van Amerikaanse soldaten – in de geschiedenis blijft herhalen. Bekijk daartoe maar eens in Tegenlicht Talks het interview met Philip Zimbardo, de man achter het Stanford Prison Experiment, maar dat terzijde.
Vier jaar later, in juli 1953, volgde dan de operetteachtige aanval op de Moncada kazerne onder aanvoering van Fidel en Raúl wat leidde tot de beroemde verdedigingsrede van Fidel: de geschiedenis zal me vrijpleiten (La historia me absolvera) die volledig was gebaseerd op opvattingen van José Martí. Fidel´s verbanning en terugkeer leidde tot uiteindelijk tot de onafhankelijkheid van Cuba op 1 januari 1959.
In velerlei opzichten loopt het leven van Fidel Castro parallel aan dat van José Martí. Jammer genoeg wordt dat alles al te gemakkelijk door de woorden dictator en dictatuur uitgewist. Het doet tekort aan wat er werkelijk schuilt achter het project van de revolutie en wat langzaamaan ook in andere landen van Zuid-Amerika gehoor vindt. Op de manier waarop het project van de revolutie samenvalt met de levensvisie Buen Vivir, de levensopvatting van de indígenas zoals die onder andere is opgenomen in de grondwet van Ecuador.
Zoals Martí het keer op keer liet weten, komt een volk alleen maar verder via kritische reflectie op het eigen handelen: door het onder kritiek stellen van wat zo gemakkelijk in het eigen gelijk kan ontaarden. Pensar es prever, zoals Martí het zei: leiden impliceert harmonie geen hegemonie. Die oneliner zou men in Cuba met hoofdletters moeten schrijven: niet iedereen die kritiek uitoefent is staatsgevaarlijk en moet daarom worden opgesloten of worden verbannen. Zoals met het deed met Martí. Zoals men het deed met Fidel en Raúl. Hoe vrij is de vrijheid van meningsuiting als het woord geen wapen tot het elkaar willen verstaan mag zijn?