Terwijl het nog donker was, liep Antoine naar metrostation Abbesses. De stad was nog niet wakker. Zijn vrouw en kinderen zaten nog aan het ontbijt. Aan de horizon lag een rode gloed die langzaam overliep in de verdwijnende nacht. Hij kwam bij de ingang van het station en bleef een moment stilstaan. De ingang bestond uit een groene ijzeren constructie uit een andere tijd, die naar een oudere wereld leek te leiden. Hij deed zijn ogen dicht en ademde de ochtendlucht diep in. Toen hij zijn ogen open deed, zag hij hoe verlaten de straat was.
Antoine liep naar de ingang. Een wenteltrap kronkelde als een waterglijbaan naar beneden. De muren waren graffiti geworden. Terwijl hij afdaalde zag hij het ene schouwspel na het andere. Eén bocht was gemaakt van bloemen. Een ander liet de stad zien onder een donkerblauwe lucht, met de koepel van de Sacre Coeur die er wit bovenuit stak. Nieuwe bochten brachten nieuwe beelden. De molen van Montmartre, willekeurige Parijse gevels in de ochtend en de avond. Een kleurige schildering van een man met saxofoon. En overal hadden mensen met een spuitbus hun afdruk achtergelaten, alsof de beelden van de stad niet genoeg waren.
Hij kwam aan op het perron. Muziek kraakte uit luidsprekers. Het was een oude opname van een chanson, gezongen door een vrouw. Antoine dacht aan de duizenden toeristenkoppels die op dit moment slaperig in elkaars armen wakker werden. Naast hem en om hem heen stonden andere reizigers. Rechts een oude vrouw met een kleine handtas aan een gouden ketting. Haar grijze haren opgestoken. Links een man in pak met een koffertje, die steeds nerveus op zijn horloge keek. Op de gele bankjes onder de naam “Abbesses” een bedelaar die zijn nette kleren had aangetrokken, met een pet op zijn hoofd en een leeg blik vissoep voor de muntjes. Verder om hen heen stonden mensen die naar hun werk gingen, die terug kwamen van een zware nacht of die op weg waren naar iets onbekends. Boven hem dwaalde een papiertje door de lucht. Het ging langzaam omhoog, omlaag, naar links en weer omhoog. Het leek wel een dans op de muziek van de oude chansonnière. Zij zong over de bruggen van zijn stad en over de blauwe lucht. Antoine deed een stap achteruit, zodat de mensen hem niet meer konden zien. Hij deed zijn lange beige regenjas dicht en zette zijn eigen koffertje neer. Toen de zangeres haar refrein inzette en het papiertje met haar meebewoog, deed hij stiekem een dansje. Hij lachte. De dag was weer begonnen.
Mark Thiessen ziet soms dingen en schrijft daar verhalen over