Laat de grens van 24 weken bij abortus los. Daarvoor pleiten onderzoekers van het Erasmus MC en het AMC bij minister Edith Schippers van Volksgezondheid. Nu is het zo dat een zwangerschap afgebroken mag worden totdat die 24 weken gevorderd is.
Maar als er een duidelijke medische indicatie voor is, moet dat ook later nog kunnen, vinden de onderzoekers. Om dit te realiseren, is een wetswijziging nodig.
Dit pleidooi houden ze naar aanleiding van een onderzoek naar een regeling uit 2007, waarin bepaald is dat artsen melding moeten maken van een late zwangerschapsafbreking (na 24 weken zwangerschap) en levensbeëindiging van pasgeborenen.
Sinds 2007 zijn 6 gevallen van late zwangerschapsafbreking gemeld en 1 geval van levensbeëindiging bij een pasgeborene.
Maar uit een rondgang van de onderzoekers blijkt dat het werkelijke aantal waarschijnlijk veel hoger ligt: respectievelijk rond de 30 en 10 gevallen per jaar.
“Wij denken dat veel artsen nu geen melding maken omdat de regeling heel strikt is opgesteld”, vertelt Agnes van der Heide, hoogleraar medische zorg en besluitvorming rond het levenseinde.
“Er staat nu bijvoorbeeld in dat de zwangerschap alleen mag worden beëindigd als er absolute zekerheid is over diagnose en prognose van de ziekte van het kind. Maar op basis van een echo is absolute zekerheid vaak erg moeilijk.”
Soms wordt pas later in de zwangerschap duidelijk dat een kind ernstige afwijkingen heeft. Maar dan is het al te laat om de zwangerschap af te breken.
Ook bij levensbeëindiging bij pasgeborenen zijn er knelpunten. “Een van de eisen in de regeling is dat er op het moment van de levensbeëindiging sprake is van actueel ondraaglijk lijden. Maar vaak gebeurt het juist om groot leed in de toekomst te voorkomen.
“Het zou ook goed zijn om goed af te bakenen wat precies onder levensbeëindiging valt. Vaak is het zo dat het kind sowieso zal sterven, maar dat dat proces met behulp van medicijnen versneld wordt.”
Anp