De Nederlandse krijgsmacht is een onmisbare schakel in de verdediging van ’s lands belangen, en zelfs die van de internationale gemeenschap. Daarover zijn vrijwel alle parlementariërs het eens. Het is ook moeilijk om het daarmee oneens te zijn, getuige de uitstekende rol die de Nederlandse krijgsmacht en met name de Koninklijke Marine speelt in de golf van Aden bij de bestrijding van Somalische piraterij, of bij het beschermen van de bevolking van Afghanistan tegen barbaars extremisme.
Onze militaire eenheden behoren tot de best ontwikkelde, best opgeleide en meest gewaardeerde strijdkrachten ter wereld.
Dat is niet voor niks. We hebben een hoop te verdedigen.
Zo is Rotterdam de vierde haven ter wereld. Zo garanderen de Deltawerken een veilig leven voor miljoenen landgenoten: onmisbaar maar kwetsbaar. Zo is onze koopvaardijvloot wereldwijd actief en groter dan die van Engeland en Frankrijk.
Het is daarom, dat ik met stijgende verbazing en toenemende ergernis kennis heb genomen van het politieke debat over de rol van Defensie in de toekomst. Wat is er gebeurd met de trots op onze mannen en vrouwen? Het besef van de noodzaak dat Nederland een sterke krijgsmacht verdient?
Het lijkt er steeds meer op dat onze nationale defensie een wegwerpartikel wordt. Defensie, daar valt nog wel wat geld te halen, dat is het heersende idee.
Mijn ergernis geldt vooral de overduidelijke discrepantie tussen de onder de bevolking gevoelde noodzaak tot bescherming van onze verworvenheden tegen vreemde elementen enerzijds, en de al te laconieke houding van veel Kamerleden over aanstaande bezuinigingen.
Het gemak waarmee in en om de Tweede Kamer wordt gepraat over de krijgsmacht staat haaks op de eed die elke volksvertegenwoordiger heeft gezworen: de belangen van het land te dienen.
In ons land geldt juist sinds maart van dit jaar opnieuw een verhoogd dreigingsrisico voor terrorisme. Dat lijkt voor kennisgeving te worden aangenomen in Den Haag, althans niet te worden gekoppeld aan doelgerichte investeringen in de bescherming van land en bevolking.
Kazernes sluiten in toenemende mate en militair personeel wordt als dank voor het feit dat ze hun leven hebben geriskeerd om ’s lands belangen te dienen, naar huis gestuurd met een eenvoudige uitkering.
Begrijpt u mij niet verkeerd, ik zie de noodzaak tot rationalisering van kosten en structuren ook in. En onwrikbaar geldt: de politiek vraagt, de krijgsmacht gaat.
Maar ik zoek vergeefs naar beleid dat recht doet aan die bijzondere positie van onze dienende mannen en vrouwen. Naar een nationale visie op onze defensie, die in Den Haag breed wordt gedeeld. Zo’n visie hoeft niet te leiden tot enorme investeringen in de breedte. Realistisch kan zo’n visie luiden dat Nederland tot de wereldtop behoort ter zee. Waarom investeren we niet in onze marine, in overleg met onze NAVO-bondgenoten? Andere lidstaten kunnen hun beste onderdelen versterken.
Onze minister van Defensie heeft onlangs het parlement haar visiedocument toegezonden. Ik hoop van harte dat het parlement deze visie op haar waarde schat en daar vervolgens, in de brede context van zowel veiligheidsaspecten, economische en internationale consequenties en sociale aspecten, een samenhangend en breed gedragen oordeel over vormt. Dat is het land verplicht aan al die duizenden oudgedienden, die hun post in het kader van de bezuinigingen hebben moeten verlaten.
Een sterke Nederlands krijgsmacht vraagt om drie dingen: steun van het volk, samenhangend beleid en een ambitieuze visie.
De steun is enorm.
Nu de overige zaken nog.
Dries van der Vossen is voorzitter van de Vereniging van Officieren der Mariniers Willem Joseph baron van Ghent