De meeste taboes zijn in de loop der tijden aardig geslecht zo niet de dood. Anno 2013 is de dood nog steeds een thema waar we als maatschappij niet goed raad mee weten. De gevolgen zijn groot: mensen die dood willen voelen zich vaak eenzaam en moeten langer doorleven dan wenselijk is, vaak met een erbarmelijke kwaliteit van leven.
Als ziekenhuispsychiater werd ik ooit gebeld door een hematoloog die me met spoed om een consult vroeg omdat zijn patiënt, een 75 jarige man met leukemie, had aangegeven “dat het van hem niet meer hoeft”.
De patiënt wilde na de zoveelste chemokuur de handdoek in de ring gooien omdat hij vond dat doorleven voor hem geen meerwaarde meer had.
Ik vroeg mijn collega of hij zelf al met de patiënt had gepraat en of er mogelijk aanwijzingen waren voor een depressie. De hematoloog antwoordde dat hij daar geen tijd voor had gehad en dat de verpleging de indruk had gekregen dat de patiënt niet depressief was.
Hij vond het “zonde als we de patiënt laten gaan”, omdat hij graag nog een speciale chemokuur wilde proberen die in een paar procent van de gevallen tot verbetering heeft geleid. Hij kon zich niet goed voorstellen dat de patiënt in kwestie hier geen zin meer in had want: “We kunnen nog zoveel doen voor de beste man!”.
Dit voorbeeld staat niet op zichzelf en illustreert de weerstand die veel artsen voelen om eens rustig naast de patiënt te gaan zitten en de dood gewoon als één van de opties te bespreken. Hierdoor overlijden helaas veel patiënten eerder te laat dan te vroeg in een ziekenhuis.
In de medische wereld wordt doodgaan geturfd als complicatie en ervaren veel artsen het overlijden van een patiënt als eigen falen, naast hun persoonlijke worsteling met doodsangst. Over sommige artsen wordt zelfs cynisch opgemerkt dat ze doorgaan met behandelen “tot in het crematorium”.
Misschien is het niet zo verwonderlijk dat artsen moeite hebben om op een professionele wijze met het levenseinde om te gaan. Een arts wordt nou eenmaal opgeleid om mensen beter te maken. Artsen hebben alleen niet geleerd hoe mensen te laten sterven of hoe de grenzen van het leven kunnen worden bepaald.
Toch legt elke arts in Nederland de eed van Hippocrates af waarin staat: “Ik stel het belang van de patiënt voorop en eerbiedig zijn opvattingen. Ik zal aan de patiënt geen schade doen”.
In de praktijk berokkenen artsen mensen helaas vaak wel schade door de gebrekkige manier van omgaan met de dood.
Niet alleen artsen worstelen met de dood. Als maatschappij hebben we de dood verbannen uit ons dagelijks leven. We zijn niet meer gewend om te leven met de dood als metgezel. Ik sprak laatst een arts die in Afrika werkt en haar observatie was dat als de dood onlosmakelijk verbonden is met het dagelijks bestaan, de angst ervoor beduidend minder is.
Ook het feit dat wij een geseculariseerde samenleving zijn, speelt een rol in onze relatie met de dood. Geloof verschaft in veel gevallen troost en berusting.
Als het bij ons misgaat hebben wij zelf gefaald en is het onze eigen schuld. De schijnbare maakbaarheid van het leven en het idee dat onsterfelijkheid slechts een kwestie van tijd is, dragen bij aan een onrealistische visie op het levenseinde die ons ook letterlijk duur komt te staan.
Door de vergrijzing krijgen we steeds meer te maken met mensen die doodgaan of dood willen. Doodgaan, maar vooral het uitstellen van doodgaan is een zeer dure aangelegenheid. Wat een patiënt in zijn laatste, vaak kwalitatief slechte levensmaanden kost, is regelmatig een veelvoud van wat hij in de rest van zijn leven aan gezondheidszorg heeft gekost.
Als het einde eenmaal in zicht is, is de ratio vaak ver te zoeken en proportionaliteit is een begrip wat nog onvoldoende thuishoort in de gezondheidszorg ondanks tijden van schaarste.
Op zich wordt de discussie omtrent keuzes rond het levenseinde wel gevoerd. Recent hield Boudewijn Chabot een pleidooi in de NRC voor zelfeuthanasie en het opheffen van artikel 294, lid 2, dat hulp bij zelfdoding strafbaar stelt, uit het Wetboek van Strafrecht. Ook de oprichting van de Levenseindekliniek vorig jaar is een signaal dat mensen meer inspraak en controle willen.
Het valt echter op dat de discussie over het levenseinde vooral op juridisch vlak wordt gevoerd, waardoor de status quo gehandhaafd blijft: je mag alleen dood als een arts vaststelt dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.
Is dat niet ook een manier om de echte vragen omtrent de dood weg te houden? Waarom liggen beslissingen over het levenseinde per definitie bij artsen? Waarom mogen mensen niet zelf bepalen wanneer ze klaar zijn met leven? De dood is onvermijdelijk maar waarom vermijden? Is de dood nou werkelijk zo eng en magisch?
Doodsangst is misschien wel een beetje met buikpijn te vergelijken. Buikpijn kan een heel scala aan oorzaken hebben, variërend van obstipatie, stress tot een blindedarmontsteking. De ervaring leert dat doodsangst ook vele gezichten heeft. De ene patiënt blijkt bij navragen bang te zijn om de controle te verliezen, de andere heeft ooit nare ervaringen gehad met het afscheid moeten nemen van dierbaren en ziet daar het meeste tegenop.
Ik heb ook wel eens iemand gesproken die heel bang werd van de gedachte dat hij misschien niet echt dood zou zijn en levend begraven zou worden. Doodsangst kan worden gereduceerd door het gesprek aan te gaan en te verhelderen waarvoor men nou precies bang is.
Het zou mooi zijn als we als maatschappij onze doodsangst onder ogen durven zien, waardoor onnodig lijden kan worden vermeden en de ars moriendi, oftewel de kunst van het sterven, weer in ere wordt hersteld.
De auteur is als psychiater verbonden aan het Leids Universitar Medisch Centrum.