Denkers in de grond – Homerun langs veertig graven

19-10-2013 16:28

Elke week: een hoofdstuk uit een journalistieke klassieker, als e-boek heruitgegeven door Fosfor. Dit weekend: Denkers in de grond – een homerun langs veertig graven van Maarten Doorman.

Filosoof en schrijver Maarten Doorman reisde met een vriend door Europa, op zoek naar graven van beroemde filosofen. Niet alleen zet Doorman de gedachten van deze denkers in enkele zinnen uiteen, hij spiegelt ze ook gewiekst aan de omstandigheden. Dit levert mooie schetsen op van soms lieflijke, dan weer naargeestige begraafplaatsen met hun vaste bezoekers, en hilarische anekdotes over de begrafenis of het graf zelf. Zo ontkent de priester van de Parijse Saint Roch-kerk dat Diderot er begraven ligt, schieten de vrienden van Hume hun pistolen leeg om duivels te verjagen, zit er in University College London een lijk in een kast en is de as van Marcuse jarenlang kwijt geweest.

Bovendien is Denkers in de grond  doorspekt met een uiterst persoonlijk verslag van de in koortsachtig tempo afgelegde reizen onder de laaghangende bewolking van 1000 jaar Europese wijsbegeerte. Denkers in de grond  is journalistiek in de portretten en filosofie op maximumsnelheid in de reisreportages.

Het zilveren licht van Berlijn

Ik sta aan de noordzijde, sms’t Berts vriend Johann. Berlin Hauptbahnhof is een ongelijkvloerse kruising van sporen met perrons – een beetje zoals station Slotervaart of Duivendrecht maar dan tien keer zo groot en met de allure van een internationale luchthaven, vol glas en zilveren licht. Kapitaal geklater van het nieuwe Berlijn dat vooruitkijkt en niet terug. In de bestelauto ligt tuingereedschap en een blik motorolie, het ruikt er naar iets tussen hondenvoer, bedorven muesli en nat karton in.

De componist van filmmuziek heeft een eigentijdse bril van rode en zwarte kunststof en trekt onverwachts hard op. Berlin Hauptbahnhof verbindt Stockholm met Rome, zegt hij met een royaal gebaar, en Londen met Moskou. We zitten op het nulpunt van een assenkruis, denk ik, wanneer we de tunnel in duiken, en daar houden mijn gedachten al meteen weer op omdat Johann een angstaanjagende wedstrijd begint met een motorrijder die hem voorbij wil. Gaat hij naar links, dan Johann ook, probeert hij rechts in te halen, drukt Johann hem tegen de muur. Ik schijt op motorrijders, mompelt hij, en in een tunnel houd je ze tenminste even in bedwang. Met 110 komen we eruit, midden in het Berlijnse centrum, en hangen in de gordels door het gierend remmen voor een stoplicht.

Op de x-as tussen Londen en nulpunt Berlijn ben ik vanochtend ingestapt. Met een retour, wat de afgelopen eeuw niet iedereen heeft kunnen zeggen. Het is de bedoeling om met Bert op het Dorotheenstädtischer Friedhof de graven te bezoeken van Hegel, Fichte en Marcuse, en dan dat van Nietzsche in Röcken nabij Leipzig. En daar wil ik het niet bij laten.

Want als Hegel hier ligt, deze uitvinder van de wetmatig voortschrijdende wereldgeschiedenis die na hem zo onontkoombaar geleid heeft tot de feesten van bloed en gas uit een voorbijgesnelde twintigste eeuw, en als Fichte daar naast hem rust, de librettist van de Reden an die deutsche Nation, waarin hij de Duitsers opriep te erkennen dat ze anders waren, dat ze Europa iets te zeggen hadden waar het niet van terug had, is het dan niet vanzelfsprekend dat wij deze heldere voorjaarsdagen in Berlijn niet voorbij laten gaan zonder nog eens een van die historische plaatsen op te zoeken, een van die zere plekken waar al dat gefilosofeer dan wel misschien niet verantwoordelijk voor is, maar toch behoorlijk op heeft gepreludeerd?

Ik schijt op motorrijders, mompelt hij, en in een tunnel houd je ze tenminste even in bedwang

Natuurlijk kan dat het Joods Museum van Daniel Libeskind zijn, dat mensen wil aanzetten tot nadenken. Alleen hebben we helemaal geen zin om na te denken, we willen liever de damp van al dat denken zien, droes en aanslag van wat er van dat denken over is gebleven, in plaats van een potje te gaan zitten meefilosoferen. Het moet dan eerder misschien het monomaan monolithische monument van Peter Eisenmann zijn, achter de Brandenburger Tor, of juist ervoor, het is maar hoe je het bekijkt, die 2711 donkerbetonnen uit het lood staande zuilen waartussen je zonder iets van geschiedenis te weten al een gevoel van beklemming krijgt, krochten waarbij de verhalen van E.T.A. Hoffmann als zoetsappige sprookjes afsteken en waarbij de verzamelde Kafka tot liefdagboekproza van pubermeisjes uit de vorige eeuw verschrompelt.

Of laten we dit rechts liggen vanwege de antigraffitilaag die door Degussa AG is aangebracht, een bedrijf dat in een plotseling wat minder ver verleden immers heeft bijgedragen aan de productie van het gas Zyklon B, en dienen we ons liever te richten op de meer recente en even nabije rookflarden van de geschiedenis boven Oost-Berlijn, de stadshelft die zo nadrukkelijk niet meer bestaat dat je er steeds weer aan moet denken als je een hoek omslaat?

Blowend of aan bierflesjes lurkend

Bert en zijn vrienden uit de Kastanienallee, die blowend of aan bierflesjes lurkend rondhangen tegenover Hans Podubeks tattooshop Loxodrom, halen hun schouders op voor de relicten van de Stasi, die na Das Leben der Anderen een verhaal zijn geworden. Ik mag dan misschien nog opgewonden raken van een tentoonstelling vol burgerspionage, waarin de als wandluizen bestempelde microfoontjes, de afgetapte telefoonkabels en een in de dubbele bodem van een bloemengieter aangebrachte camera voor dissidente begrafenissen te zien zijn, ze kunnen er zelfs niet om glimlachen als ik erop wijs dat het toch op zijn minst potsierlijk is.

Zal ik je vertellen, vraagt een meisje mij afgemeten, hoe hier laatst op tweehoog een vrouwtje is afgeslacht op de Prenzlauerberg, dat leuke artistieke veelbelovende stadsdeel dat iedereen met het hedendaagse Berlijn associeert? Ze trekt de zwaarberingde linkerwenkbrauw iets omhoog en een ogenblik moet ik denken aan het nationaal kampioenschap gewichtheffen voor kleine knaagdieren. Heb je wel eens gezien, gaat ze verder, hoe snel ze in een varkensslachterij de binnenvering eruit halen? Dat is echt wat anders dan dat in vitrinekasten tentoongestelde Stasigepruts met telefoonkabels waar Spaanse en Russische scholieren met plichtmatige verontwaardiging worden langsgedreven met een ijsje na en ’s avonds vrij.

Ze mag veganiste zijn en dronken misschien en ook zo’n binnenvering hebben, maar ik aarzel. Bert heeft als jongen van tien door Oost-Berlijn gezworven en kijkt van de overvloed aan nabije geschiedenis al helemaal niet op of om. Hij woont reeds een tijdje in deze stad en heeft meer te doen, zijn expositie van geschilderde vrouwen met aardappels is net open. En daarom ga ik maar alleen naar de meest historische plaats van de vorige eeuw, naar het oog van de orkaan die zelfs Hegel niet zo makkelijk in zijn wereldgeschiedenis zou hebben weten in te passen: de commandobunker van Hitler, hoofdkwartier en afgesneden zenuwcentrum van de nadagen van het Derde Rijk, tot op de laatste dagen, waarin alles gesmoord werd in bloed, rook en puin.

Heb je wel eens gezien, gaat ze verder, hoe snel ze in een varkensslachterij de binnenvering eruit halen?

Er is een parkeerplaats met een bescheiden slagboom. Er staat een bord. En een tweedehands kledingcontainer zoals je ze in Amsterdam soms tegenkomt van het Leger des Heils. Er is in het centrum van Berlijn geen onopvallender plek dan deze. Een paar jaar eerder hebben we in Der Untergang Bruno Ganz nog als Hitler zien verliezen en geleerd dat wie in die dagen de bunker uit kwam, waarin mevrouw Goebbels haar zes kinderen in bed met cyaankali ombracht door hun kaken op elkaar te duwen waartussen de ampul dan hoorbaar brak, dat die belandde in een chaos waarvoor het woord slagveld te simpel is en het woord hel te zoetsappig, met rookwolken en explosies en fluitende granaatscherven.

Precies daar, bij de voormalige uitgang, staat nu een groene container waarin men gewassen en netjes in zakjes gepakte nog tragfähige kleding kan deponeren voor de minderbedeelden. En stel dat die groene container met een tijdmachine in de voorjaarsdagen van het rokende Berlijn was teruggezet, dan konden we er cyaankali op innemen dat de schoenen van Hitler en Eva Braun er keurig paarweise gebündelt in waren opgeborgen toen hun lichamen op deze plaats naar buiten werden gebracht en met benzine overgoten om te worden verbrand. Want Hitler was een perfectionist die bereid was persoonlijke offers voor zijn volk te brengen en bovendien was het in die dagen een ware rage om schoenen te verzamelen van slachtoffers van wat dan ook.

Führerbunker

De parkeerplaats voor omwonenden en het halfvertrapte grasveldje worden omringd door houten hekjes van misschien dertig centimeter hoog en hoewel je vast een bekeuring krijgt wanneer je er als buitenstaander zonder vergunning parkeert, ademt de plek een vredigheid die alleen al de mogelijkheid van een wegsleepregeling onwaarschijnlijk maakt. Twee mussen tsjilpen om het hardst in een lage struik bij een informatiebord dat je normaal bij het begin van een boswandeling aantreft, al zijn de bepalingen over loslopende honden en het achterlaten van afval vervangen door woorden als Mythos und Geschichtszeugnis ‘Führerbunker’ met een paar reeds verbleekte fotootjes, een plattegrondje van wat vijftien meter onder de grond zat en van wat verder door de overwinnaars is opgeblazen.

Hekjes die zelfs een manke peuter met rachitis niet kunnen tegenhouden, een verkleurd informatiebord dat erom smeekt niet gelezen te worden en een kledingcontainer die even leeg blijft als de straat erlangs, misschien is dit wel de ideale plaats die Hegel bedoelde, toen hij beschreef hoe hij Napoleon na zijn overwinning te paard door Jena had zien rijden, als brandpunt van de wereldgeschiedenis, vleesgeworden Weltgeist na een bloedige, door de Duitsers verloren slag, als je tenminste voor lief neemt dat de grandeur van een keizer te paard inmiddels is ingeruild voor al deze nietsigheid. En heel misschien getuigt deze plaats ook van de tomeloze filosofische energie van Fichte, met de uit zijn versnelling geschoten geschiedenis die niet tot dieper inzicht had geleid in wat het Duitse volk was en zijn bestemming, maar juist tot de radicale vernietiging ervan na een nog veel extremere vernietiging van dat andere volk waar zo lang niet van gehouden is.

Op de bodem van deze draaikolk van de geschiedenis ligt dus helemaal niets, tenzij je die hekjes als de madurodamse versie van hogere hekken ziet en de container en het informatiebord als een al te flauwe grap van Hegels wereldgeest. Dan tellen andere plaatsen toch meer, plaatsen waar zo veel leven en herinnering is weggevaagd. Als het gaat om het doffe dwepen met de ambivalente Nietzsche door nationaalsocialistische ideologen, als het niet meer draait om het zelfgenoegzame aderverkalkte idealisme van de systeemdwaze Hegel en Fichte maar om aarzelingen, om de zelfhaat en de spot jegens het volksgevoel en de Bildungsmythe, om het sonderen van de wil tot macht, dan moeten we ergens anders zijn. Zo gauw we beseffen waarvoor Herbert Marcuse gevlucht is en met welke inzet hij de eendimensionale mens te lijf is gegaan, het gekeurslijfde wezen dat tot alles in staat is, worden we in de richting van de kampen getrokken. En omdat onder de rook van Berlijn een van de eerste kampen van de nazi’s ligt en Bert zijn portie al heeft gehad na een halfjaar in deze stad, ga ik morgen in mijn eentje naar Sachsenhausen.

Lunch met Michaël Zeeman

Maar nu eerst met Michaël Zeeman lunchen in het Literaturhaus aan de Fasanenstrasse in Charlottenburg, daar komt hij al aan met twee tassen vol net aangeschafte boeken en of ik wel weet dat dit idyllische keurige huis voor schrijvers met zijn rozen rondom ooit een lazaret was in de Eerste Wereldoorlog, en later volkskeuken, bordeel en discotheek? En zullen we niet vergeten in Londen Jeremy Bentham te bezoeken die dood in een kast zit? Het is nauwelijks toeval dat Michaël hier is, want zijn reistempo ligt inmiddels zo hoog, dat wanneer je zelf op stap gaat de kans vrij groot is dat je hem ergens ontmoet. Op het terras word ik als altijd op een enorme hoeveelheid nieuwe boeken en voorstellingen gewezen, doorspekt met grappen en roddels en woedende uitvallen naar bijna alle politici en schrijvers uit zijn ‘voormalige vaderland’ die de laatste weken in het nieuws zijn geweest, en met buikpijn van het lachen besluiten we de lunch.

Op de bodem van deze draaikolk van de geschiedenis ligt dus helemaal niets

De S-Bahn naar Sachsenhausen wordt gaandeweg leger en leger maar vlak voor Oranienburg, de eindhalte, druppelen wat nieuwe passagiers binnen. In een gidsje lees ik dat het vanaf het station nog zo’n twintig minuten lopen is, in normaal wandeltempo, veronderstel ik, en geen looppas. Zal ik zo dadelijk uitstappen en de toch behoorlijk maffe zin uitspreken: Neemt u mij niet kwalijk, weet u de weg naar Sachsenhausen? (Sachsenhausen is nog wel een stukje rijden, meneer, is Treblinka ook goed? Of: De kortste weg naar Dachau is de tweede rechts, maar alleen als u te voet bent, want het is eenrichtingsverkeer.)

Ik stap uit en laat het lieflijke stationnetje achter me terwijl ik een blik in dat gidsje werp. Een man met zilvergrijs haar komt van zijn fiets, type vredesbeweging (2008-72=1936, dat zit wel goed) en vraagt mij met een oecumenische glimlach of ik ergens naar op zoek ben, waardoor zich even iets boven mijn darmen verplaatst dat ik me uit mijn schooltijd herinner als de aankondiging van een oncontroleerbare slappe lach. Ik slaag erin de vraag uit te spreken en de fietser herhaalt wat in mijn gidsje staat, de wapperende vlag van zijn hand langs de spoorlijn wijzend, de hand maakt een vredesbeweging, de zon schijnt en alles is zoals het moet zijn.

Vijftig meter verder passeer ik een kleine winkel voor sportvisserij en jacht, tegen de spoordijk gedrukt naast een gesloten Imbiss met plastic stoeltjes. Mijn zoontjes zouden watertanden bij de dubbele etalage vol jachtgeweren, harpoenen, zakmessen, koppelriemen, blinkertjes, geavanceerde lampen, lieslaarzen, veldflessen, kompassen, touw en hengels. Boven in de rechteretalage hangt een grote houten knots die ik mij uit strips van lang geleden herinner, een knots waaruit vier centimeter lange spijkers steken. Vijfendertig euro kost hij, maar dan heb je ook wat.

Het is de warmste dag van mei. Na een kwartier loop ik de straat in die bij het kamp moet eindigen. Het op één na laatste huis aan de rechterkant herbergt een verwarmingsinstallateur. Dan komen de grijze betonnen muren die rondom het kamp zijn opgetrokken om het aan het zicht te onttrekken.

Dat is niet zo. Het is het kamp zelf.

De dag erop gaan we voor een auto naar een armetierig verhuurbedrijf annex slijterij om de hoek, waar zo’n onverschillige propeller aan het plafond hangt die je zo vaak bij autoverhuurbedrijfjes aantreft. Soms roeren ze in de dikke lucht maar deze staat stil zoals alles hier stilstaat of vertraagd wordt afgedraaid. Na een halfuur klettert ten slotte dan toch het zonlicht op het metallic blauwe dak van onze auto en rijden we Berlijn uit. Al snel bereiken we het voormalige paleis van Frederik de Grote, waar hij ooit Voltaire ontving. Charlottenburg ademt de ambitie van Versailles maar mist de verfijning die de gedichten schrijvende Franssprekende filosoof-koning ongetwijfeld heeft nagestreefd. Wie weet omdat het zestig jaar geleden weer van de grond af aan moest worden opgebouwd, zoals alles in en rond Berlijn. Een deel van het paleis is in gebruik als universiteit en in de hoge gangen klinken onze stappen hol als in een door de oorlog verlaten kazerne.

De eerste boete voor te hard rijden

Nauwelijks hebben we de voormalige koninklijke domeinen verlaten of we scheuren de helling af in de fuik van een dozijn politieagenten, die ons de eerste boete voor te hard rijden van die dag voorschotelen, contant te voldoen per transactie. We hebben het hele repertoire nodig van de toerist, de taal niet begrijpen, pechvogel, niet genoeg geld en vervolgens geen gepast geld voor we het bedrag weten te halveren tot uitgerekend de vijfendertig euro die ik een dag eerder in de etalage van Oranienburg op het prijskaartje van de spijkerknots heb zien staan. Als je even niet oplet beland je in een verhaal van Harry Mulisch en heeft alles met alles te maken. We mogen nog blij zijn dat we niet in een Volkswagen Phaeton, een Renault Clio of een Mercedes Diana rijden, zoals iemand bij Mulisch op een vliegveld steevast een tas van het merk Hermès koopt, want dan zitten we pas echt in een goedkope roman en had ik voor die 35 euro beter die knots kunnen kopen. Om zulke beklemmende gedachten kwijt te raken en om de verloren tijd in te halen en in een halfslachtige poging bovendien om ons gevoel van superioriteit te herwinnen, rijden we vol gas langs de Wannsee; we jakkeren de voormalige spionnenbrug over en komen in recordtijd in het dorp van zestig huizen waar Bert vaak slaapt en aardappels verbouwt van vele rassen.

Ontzield ligt de betonnen nederzetting te wachten op niets. Het huis is van de niet onbemiddelde Johann. De met slappe filmmuziek rijk geworden en daardoor gefrustreerde componist wil graag dat het bewoond is, omdat hij het anders niet mag bezitten. Bert betaalt hem dus huur die hij contant weer terugkrijgt en heeft wekenlang de muren in de kelder afgebikt in ruil voor tijdelijke woonruimte in Berlijn. In het huis zie ik een geweer en twee cello’s. Bert geeft een rij stekjes water en ook zijn aardappels, een schele buurman loert vanachter de vitrage totdat ik mijn telefoon op hem richt alsof ik hem film en dan gaat het tegen lunchtijd richting Leipzig, een wolk van stof op de landelijke wegen achter ons. Het zonlicht is zo fel dat elke kleur verdwijnt. Oost-Duitse onverschilligheid hangt over het grofverkavelde landschap en voort jagen we nu in de kleine blauwe auto met de radio te hard op een lokaal kletsprogramma, op zoek naar een plaats om asperges te eten met een niet al te stroeve Spätburgunder die de dag weer richting geeft.

In het dorp Röcken is niemand, behoudens twee nors zwijgende bejaarden op een bankje voor een plas water met een paar vuile eenden erin. Beider kin leunt op een stok en hun blik staart in een niets dat wij nog niet kennen. Je hebt het idee dat als iemand beweegt, er craquelé in het vieze vel op de vijver verschijnt en in de geschiedenis en in alles wat je ziet, met zelfs barstjes in jezelf tot in je nagels en je lippen.

En dan hangt over Röcken ook nog de vage dreiging van een algehele vernietiging, omdat er plannen bestaan tot grootschalige bruinkoolwinning die het dorp, inclusief de oude kerk en Nietzsches graf, van de aardbodem zullen laten verdwijnen. Dat wil zeggen, de plannenmakers wilden dit alles enige tientallen kilometers verplaatsen. Alsof er geen co2-probleem is en fijnstof en alsof de Oost-Duitse heilstaat het nog altijd voor het zeggen heeft en doodgewoon doorgaat met een politiek die voortbouwt op collectivisatie van de landbouw in de Sovjet-Unie inclusief deportatie en moord op miljoenen koelakken, op een utopisch vertrouwen in de zegeningen van kolchozen en sovchozen en op een onwrikbaar geloof in de toekomst dat een zo rampzalig verleden ten slotte vorm heeft gegeven.

Hoe vaak heeft Nietzsche me al met lege handen laten staan

Laat in de middag rijden we onder schiftende wolken weg van het ineengedoken middeleeuwse kerkje, waar de familie Nietzsche begraven ligt, en rammen bij het optrekken een lage steen langs het pad. Onder de bumper zit nu een lange kras en er loopt een dun straaltje vloeistof uit de auto; het ruikt gelukkig naar antivries, zodat we ons daar geen zorgen over maken. Maar wel over de kras die jammerlijk ontbreekt op het formuliertje met beschadigingen dat we bij het verhuurbedrijf hebben moeten ondertekenen. Ze gaan natuurlijk dat hele onderpaneel vervangen en berooid zullen we terugkeren, hoe vaak heeft Nietzsche me als ik terugkijk al met lege handen laten staan, eigen schuld of niet.

Alleen weet Bert een supermarkt in Berlijn die tot na middernacht open is en daar kopen we viltstiften met een gratis kleurblok omdat er een actie is. De volgende ochtend vroeg ligt Bert met hoofdpijn van slechte wijn op het asfalt onder de auto en werkt blootsarms met twee kleuren stift de zichtbare schade weg. De getatoeëerde worst en de aardappels rollen over zijn bleke bovenarmen en een ogenblik lijkt alles te bewegen, inclusief de blauwe auto. Ik leg hem uit dat wat hij doet heel gewoon is in Berlijn: ze zijn nu toch bezig het Neues Museum te restaureren en daar worden overal de inslagen van kogels onder siliconen geconserveerd om de authenticiteit te vergroten. De rimpels van de tijd, noemt de architect dat, en welke autoverhuurder heeft niet liever een authentieke dan een niet-authentieke auto?

Tja, als het zo ligt wil Bert er eigenlijk gewoon geld voor vragen, maar dat lijkt niet verstandig. Even later weerstaan we de strenge controle in de slijterij met glans, we mopperen samen met de slijter annex autoverhuurder nog een tijdje op huurders die hun auto zomaar ergens neerzetten en het anderen dan op laten knappen, mensen vergeten ook hun ouders te bezoeken die alleen in bejaardenhuizen achterblijven en iedereen wenst elkaar een prettige dag. Het is een schitterende ochtend en er is geen filosofie aan de lucht, die heeft zich teruggetrokken in boekhandels en universiteiten en in een plotseling onmetelijk verre geschiedenis, of een nabije geschiedenis die erg ver weg is.

Hegel: onduidelijke boodschappen

Hegel was een zwaarmoedig denker. Volgens Heinrich Heine klaagde hij op zijn sterfbed dat slechts één mens hem had begrepen. Waaraan hij toevoegde: ‘En die heeft me ook niet begrepen.’

Misschien was hij te somber. In de op zijn Berlijnse graf woekerende klimop brengt een scholier van het Liceo Kant in Rome op een stukje karton een groet aan ‘nostro maestro’. En een verbleekte ansicht met Sans Souci erop, van een leerling van het Liceo Ferni in Padua, citeert de beroemde filosoof zelfs: ‘Il vero è l’intero.’ De waarheid steekt in het geheel, niet in de delen. Hoe alles werkelijk is gebeurd, weet je pas achteraf.

Zo jong en dan al die superieure ironie: deze scholier heeft het zeker begrepen. Hegel is de filosoof van de geschiedenis, die volgens hem volstrekt wetmatig verloopt. Voor wie nadenkt zijn geschiedenis en wereld volkomen transparant. Wat waar is, is werkelijk en wat werkelijk is, is waar. En als die werkelijkheid nu eens niet strookt met de door Hegel bedachte theorie? Dan was dat, aldus de meester, des te erger voor de werkelijkheid.

.

Het vrouwtje dat hier dagelijks langskomt om de katten te voeren past goed in de voorspelbaarheid van zulke wijsbegeerte. Ze duwt een kinderwagen voor zich uit en stopt bij Hegels graf om een halfverlepte roos in een plastic capsule te zetten. Nee, zij weet niet dat Hegel een filosoof is. Maar ze heeft zelf ook een filosofie, vertelt ze. Jongeren moeten voor de ouderen betalen. Het is een cirkel.

Zij haalt een fles water uit de wagen voor de roos. Er ligt kattenvoer in, tussen onduidelijke boodschappen. Zij is 83 en heeft het bombardement in Dresden meegemaakt. Terwijl ze praat beweegt ze de kinderwagen zachtjes heen en weer, alsof er een baby in ligt die moet blijven slapen.

De paarse krokus die zijn kop uit de klimop steekt kan haar geen moer schelen. Toen haar man uit Engelse krijgsgevangenschap kwam zijn ze naar Berlijn gegaan. En nu is het mooi geweest, zegt ze. En ze verdwijnt, haar wagen behoedzaam tussen de zerken sturend.

Wilt u het hele boek lezen? Het e-boek Denkers in de grond van Maarten Doorman is in elke e-boekwinkel te koop voor €4,99.

Meer informatie over Fosfor – de eerste Nederlandse journalistieke uitgeverij die louter digitaal publiceert – vindt u op www.uitgeverij-fosfor.nl. Hier kunt u zich ook abonneren op de nieuwsbrief.

Twitter: @fosforuitgevers

Facebook: facebook.com/uitgeverijfosfor

CC-Foto: Nemo bis