Door Marcel ten Hooven/De Groene Amsterdammer – CDA-partijleider Sybrand van Haersma Buma zet in op ‘een kleinere overheid, lagere lasten, geen nivellering’. Compassie is niet meer het leidende motief. De vraag rijst wat het CDA nog tot een christen-democratische partij maakt.
Is de ruk naar rechts van het cda méér danstrategisch opportunisme met het doel in de electorale vijver van de vvd te vissen? Steekt er ook een diepere overtuiging achter? Daar heeft het alle schijn van. Eerder dan een breuk is de koers die partijleider Sybrand van Haersma Buma uitzet een continuüm in de geschiedenis van het cda. Zijn inzet op ‘een kleinere overheid, lagere lasten, geen nivellering’ is de geradicaliseerde versie van het ideologische programma dat zijn voorgangers Elco Brinkman en Jan Peter Balkenende met het cda wilden uitvoeren ter ontmanteling van de verzorgingsstaat. Dat programma behelst een combinatie van moreel conservatisme, onder het motto ‘Fatsoen moet je doen!’, met economisch liberalisme.
Op het eerste gezicht is het verwonderlijk dat het cda zó ver uit het midden wegtrekt. In een kenschets van Ernst Hirsch Ballin is de lakmoesproef voor de christen-democratie dat zij in dienst van de ander staat. Programmatisch kwam dat bij het cda tot uitdrukking in idealen als solidariteit en rentmeesterschap, bestuurlijk in een houding van wendbaar pragmatisme om samenwerking met andersdenkenden mogelijk te maken. ‘Zal ik even met je meedenken?’ luidde de legendarische standaardzin waarmee premier Lubbers (1982-’94) een minister die vastliep in een conflict weer op weg hielp. Met zijn voorkeur voor het compromis boven polarisatie gaf het cda rust en stabiliteit aan het landsbestuur, wat zeker in tijden van crisis een verdienste was. Iemand als Wim Kok weigerde daarom schamper te doen over de lenigheid en vindingrijkheid van het cda bij het zoeken naar compromissen.
Meteen na zijn aantreden als pvda-leider in 1986 kwam hij met rapporten als Schuivende panelen en Bewogen beweging in het geweer tegen de polarisatie van zijn partij jegens politieke tegenstanders. ‘We waren hartstikke gek’, zei Ed van Thijn naderhand over die bejegening van andersdenkenden, in het bijzonder over de botheid waarmee de pvda de eigen standpunten als ‘ononderhandelbare strijdpunten’ in onderhandelingen met andere partijen inbracht.
In de onderhandelingen met het kabinet-Rutte over de begroting van 2014 maakte Buma zo’n strijdpunt van zijn trits ‘kleinere overheid, lagere lasten, geen nivellering’, waardoor het cda al gauw belandde in het kamp van de ‘nee-zeggers’ van sp en pvv. Gooit Buma misschien slechts tijdelijk de beuk erin, om het cda in afwachting van de volgende verkiezingen zo duidelijk mogelijk te profileren? Strategisch is de keuze om in het vvd-electoraat te hengelen een logische, gezien het feit dat cda en vvd elkaars directe electorale concurrenten zijn. Het verlies van de een is potentiële winst voor de ander. Het cda kan dus profijt trekken van Buma’s rechtse profilering, nu de vvd in de coalitie met de pvda concessies moet doen die haar achterban onwelgevallig zijn. Dat soort strategische overwegingen weegt in de politiek steeds zwaarder, nu partijen om elke kiezer moeten vechten.
Kiezerstrouw aan één partij is een verschijnsel uit het verleden, waardoor er in Den Haag een soort permanente verkiezingskoorts heerst. Vanaf de dag van de verkiezingen beïnvloedt de volgende stembusslag de keuzes die politici maken, mede onder druk van het peilingencircus op tv. Aan het Binnenhof prezen adviseurs in de buurt van Buma zich dan ook gelukkig met de zetelwinst waarop het cda even in de peilingen stond.
Veel wijst er niettemin op dat Buma’s motieven dieper steken. Al sinds de oprichting wordt het cda getekend door interne spanningen over het doel van het politieke handelen. Buma is een uitgesproken vertegenwoordiger van de cda’ers voor wie de christen-democratie vooral een leer is over de meest wenselijke maatschappelijke ordening, met een zo klein mogelijke overheid en een dito verzorgingsstaat.
Hun doel is dat de overheid zich zo ver mogelijk uit het maatschappelijk leven terugtrekt. ‘De samenleving, niet de overheid’, luidde dan ook het eerste van de zeven ‘principes’ die Buma dit voorjaar op het cda-congres als zijn politieke motivatie benoemde. In die sleutelrede sprak hij louter over de overheid als een sta-in-de-weg, te traag, te groot en te machtig, die de gezinnen als ‘melkkoe’ misbruikt.
Het woord ‘compassie’ ontbrak in Buma’s rede, hoewel een door partijvoorzitter Ruth Peetoom geïnitieerde partijcommissie dat niet veel eerder nog had gemunt als ‘de ziel’ en ‘het kloppend hart’ van het cda. Peetoom deed naderhand vergeefse pogingen om ‘compassie’, nader geduid als ‘de bereidheid je te laten raken door het lot van een ander’, op te nemen in richtinggevende
geschriften van het cda, zoals het verkiezingsprogramma. Critici in eigen kring reageerden zuur op het woord. Te soft, te vaag. Het riep in hun ogen een eerder meelijwekkend dan zelfbewust beeld van het cda op, als een club van ‘zielige mensen’.
Compassie was destijds niettemin een leidend motief in wat bekend is geworden als de ‘Bergrede’ van Willem Aantjes, zijn roemruchte toespraak uit 1975. Aan de vooravond van de totstandkoming van het cda wilde hij nog één keer zeggen dat ook een grote partij in het centrum van de macht idealen niet uit het oog mag verliezen: ‘De hongerigen te voeden, dorstigen te drinken te geven, vreemdelingen te huisvesten, naakten te kleden en gevangenen te bezoeken.’
Behalve een ideaal lag in die bijbeltekst (Mattheüs 25) een opdracht besloten, zei Aantjes, óók voor de overheid: ‘Want kijk eens om je heen. De hongerigen worden niet gevoed, zij sterven als ratten. De dorstigen worden niet gelaafd, zij worden aan hun lot overgelaten. De vreemdelingen worden niet gehuisvest, zij worden gediscrimineerd en uitgewezen. De naakten worden niet gekleed, zij worden uitgestoten. En de gevangenen worden niet bezocht, zij worden gemarteld.’
Voor cda’ers die in deze traditie staan hoeft de overheid niet per se zo klein mogelijk te zijn, als zij haar plaats maar kent. Dat kan betekenen dat de overheid soms om wille van de publieke gerechtigheid juist in het maatschappelijk leven moet interveniëren, met regels en subsidies. Buma daarentegen wil de overheid zonder meer laten terugtreden, om burgers en bedrijven zo veel mogelijk ruimte te geven.
De ironie wil dat zijn betoog de herinnering oproept aan het Amerikaanse conservatisme dat ‘compassie’ als zijn trefwoord heeft. Michael Gerson, een naaste medewerker van George Bush, zei daarover: ‘Compassionate conservatism is de theorie dat de overheid de aanwezigheid van sociale diensten aanmoedigt, zonder ze zelf te leveren.’
Ethicus Frits de Lange zag de Nederlandse variant van deze opvatting terug in de woorden van een ouderling tot een bedelaar bij de kerkpoort: ‘Wat jij nodig hebt is een schop onder je kont.’
‘De overheid heeft de samenleving verdrongen’, zei Buma in de congresrede over zijn principes. In al zijn overdrijving is dat een bijna Tea Party-achtige bewering. Op de keper beschouwd kopieert Buma met zijn trits ‘kleinere overheid, lagere lasten, geen nivellering’ het programma waarmee Ronald Reagan en Margaret Thatcher, de toenmalige leiders van de Angelsaksische wereld, in de jaren tachtig de neoliberale revolutie ontketenden. Misschien goed voor de economie, hoewel ook dat na de schuldencrisis van 2008 de vraag is, maar minder goed voor de maatschappij, door de toenemende ongelijkheid.
In een terugblik op de afgelopen dertig jaar in The International New York Times schreef de Amerikaanse econoom Joseph Stiglitz, oudchef- econoom van de Wereldbank, vorige week dat ongelijkheid een ‘politieke keuze’ is, geen onvermijdelijk bijeffect van de moderne economie. In dat licht valt het op hoe Buma als Hans Wiegel in zijn beste dagen het woord ‘nivelleren’ bijna uitspuwt, als diskwalificatie van de inzet van het kabinet om de lasten van de crisis naar draagkracht te delen.
Als kandidaat-lijsttrekker van het cda, begin jaren negentig, opperde Elco Brinkman al eens ‘solidariteit’ als christen-democratisch beginsel te schrappen. Dat was volgens hem een woord van voorbije tijden. Het zei nieuwe generaties niet veel meer en het werkte daarom eerder afstotend dan appellerend om het te handhaven als een van de vier basisprincipes van het cda. Achter deze uitspraak ging méér schuil dan Brinkmans profileringsdrang als de leider die het cda bij de tijd zou brengen en ook het stoffige boeltje in bestuurlijk Nederland eens zou opschudden.
Met zijn pleidooi voor maatregelen als extra bezuinigingen en lagere lasten, een bevriezing van het minimumloon en een hardere aanpak van de wao streefde hij een kleinere overheid en een kleinere verzorgingsstaat na. Destijds roerden de tegenkrachten in het cda zich al spoedig. Zij kregen gelijk van de partijcommissie- Gardeniers die na de verkiezingsnederlaag van 1994 concludeerde dat Brinkmans ‘eenzijdig harde toon’ afbreuk had gedaan aan het sociale profiel van het cda.
Anno 2013 blijft het in het cda opvallend stil, hoewel Buma in de voetsporen van Brinkman treedt. Misschien komt dat doordat Jan Peter Balkenende na Brinkman met een fundamenteler, ideologisch doordacht betoog de geesten in het cda rijp heeft gemaakt voor een ontmanteling van de verzorgingsstaat. Zijn beleid om de overheidszorg terug te brengen tot ‘een basisvoorziening’, zoals hij dat in de regeringsverklaring van zijn tweede kabinet noemde, is een bewuste keuze geweest, waarvoor hij de zorgen in eigen kring over het ‘sociale gezicht’ van het cda op de koop toe nam.
Met goede bedoelingen na de oorlog opgebouwd om mensen te bevrijden van allerlei zorgen, ontnam de verzorgingsstaat in Balkenende’s visie mensen nu hun verantwoordelijkheid. In plaats van vrij waren ze afhankelijk gemaakt. Volgens hem kon het kabinet dus de vrijheid van mensen vergroten door hen minder afhankelijk te maken van overheidszorg.
Met de terugdringing van de verzorgingsstaat beoogde Balkenende dit morele doel, naast de financiële noodzaak om de kosten van de overheid terug te brengen. In zijn ogen had de verzorgingsstaat bovendien het cement tussen mensen weggehaald. Ze konden volgens hem altijd bij de staat terecht voor ondersteuning, waardoor ze geen verantwoordelijkheden jegens elkaar meer hadden, alleen afdwingbare rechten bij de overheid.
Zijn leermeester Arie Oostlander, in de jaren tachtig zijn baas bij het Wetenschappelijk Instituut voor het cda, kritiseerde Balkenende. Voorzover hij met zijn beleid een vruchtbare bodem dacht te creëren voor nieuw particulier initiatief, een spontaan proces waarin burgers zich opnieuw organiseren, rekende Balkenende zich rijk, meende Oostlander. Volgens hem was die verwachting gebaseerd op een illusoir beeld van Nederland als een levendige civil society. ‘Ik zou dat vertrouwen niet zo hebben’, zei Oostlander. ‘Het gevaar is dat als dat proces van zelforganisatie niet op gang komt we een liberale woestenij overhouden waarin individuen zich maar moeten zien te redden.’
Met de excentrische positie van ‘nee-zegger’ tegen het compromis en een geradicaliseerde versie van het programma van Brinkman en Balkenende bevindt het cda zich ver buiten het ‘radicale midden’ waarvoor het partijcongres zich vorig jaar nog uitsprak. De spindoctors rond Buma mogen zich verheugen over de virtuele werkelijkheid van zetelwinst in de peilingen, de prijs is wel dat het allengs minder duidelijk is wat het cda tot een christen-democratische partij maakt.
Op de jubileumviering van het dertigjarige cda, in 2010, karakteriseerde oud-voorzitter Marja van Bijsterveldt haar partij nog als ‘christelijk-sociaal’. Maar zonder substantie, als het ideologische programma niet meer inhoudt dan dat de overheid zich zo ver mogelijk uit het maatschappelijk leven moet terugtrekken, is dat een zinledig etiketje. De Christen- Unie wacht haar kans als redelijk en christelijksociaal alternatief ondertussen af
Dit artikel werd door Marcel ten Hooven geschreven voor de Groene Amsterdammer. Met toestemming overgenomen.