Het is een fascinerend gegeven: in deze tijd van internet en ruimte-excursies leven er op aarde nog volken waarmee we nooit contact hebben gehad en waarvan we ook niets weten. In Brazilië zijn het er zeker vijftien, die ver weg verstopt in het Amazonewoud leven. Maar in 1995 wordt twintig kilometer van de bewoonde wereld, tot stomme verbazing van iedereen, een groepje van elf onbekende primitieve indianen ontdekt, in een bos dat als een eilandje van groen in een verder kaalgekapt gebied ligt. Ze leven zoals ze al duizenden jaren deden en verdedigen zich met pijl en boog als houthakkers hun bos binnendringen. Tien jaar lang volgde Ineke Holtwijk de emotionerende kennismaking van dit groepje indianen met onze wereld. Het is een even spannend als schokkend eenentwintigste-eeuws evolutiesprookje. En de ontmoeting met deze indianen blijkt ook een confrontatie met onze eigen normen en vanzelfsprekendheden.
Rooksignalen wordt door sommige deskundigen vergeleken met twee internationale eversellers in het genre: Tristes Tropiques van de Franse antropoloog Claude Lévi-Strauss en Tupari van de Zwitserse etnograaf Franz Caspar. Volgens doctor Hein van der Voort, linguïst verbonden aan de Radboud Universiteit te Nijmegen en gespecialiseerd in het gebied, is Rooksignalen een monument van observaties en bevat het mede daardoor ‘uniek, nog niet eerder gepubliceerd etnografisch materiaal.’
Onbekende indianenstam
Het dagblad O Estado de São Paulo bracht het verhaal over de ontdekking van een onbekende indianenstam in het Amazonegebied medio 1995. Groot nieuws had de krant het blijkbaar niet gevonden, want het kwam pas op pagina 24. De foto bij de reportage toonde twee personen in een bos.
Ze waren op een korte broek na naakt en droegen schuin over hun bovenlichaam vele kettingen. Om hun onderbenen maar ook om hun armen hadden ze banden gesnoerd. Het meest opvallend was nog hun hoofddeksel, dat oogde als een schotel van gevlochten pitriet. In hun hand hadden de indianen pijlen en boog. Toch straalde van deze wapenuitrusting niets agressiefs uit. Ze droegen hun wapens zoals andere Brazilianen een plastic boodschappentas als ze uit de supermarkt komen.
Volgens de tekst betrof het een man en een vrouw, maar dat kon je uit de foto niet opmaken. De kettingen bedekten hun borst en geen van beiden had een uitgesproken mannelijk of vrouwelijk gezicht. De indianen staarden met een mengeling van gelatenheid en achterdocht in de richting van de camera.
Net ontdekte Braziliaanse indianen doen denken aan Chinese boeren
Misschien kwam het door de combinatie van het hoofddeksel met hun fijne gelaatstrekken en smalle ogen, maar deze net ontdekte Braziliaanse indianen deden denken aan Chinese boeren. De tekst in de krant voedde het mysterie: ‘Men weet nog niet tot welk volk dit paar hoort dat in een landbouwgebied in het zuiden van Rondônia is gevonden en evenmin hoeveel leden de stam telt.’ Het ging volgens de verslaggever om semi-nomadische indianen. Semi-nomadisch omdat er een kleine zwerfakker was gevonden waar de indianen maniok, maïs en papaja verbouwden. Ze woonden in twee hutten van palmbladen1 daar vlakbij. De stoffen broeken die ze droegen, hadden ze volgens de krant vermoedelijk gevonden in verlaten kampen van houthandelaren. Hoe oud de indianen waren was een raadsel. Als je afging op de foto konden ze evengoed twintig als vijftig jaar zijn. De kleinste van de twee was de vrouw, aldus het fotobijschrift. Ze had o-benen en haar voeten stonden vertederend scheef.
Om de lezers wegwijs te maken in de werkelijkheid 2500 kilometer verderop – voor de meesten net zo onbekend en exotisch als een ver buitenland – waren twee kaarten bij het artikel gevoegd. Op de kaart van Brazilië was de deelstaat Rondônia ingetekend, in het zuiden van het Amazonegebied. Op de tweede, in het zuiden van Rondônia, het bos waar de indianen ontdekt waren. Het lag vlak bij de grens met Bolivia. Deskundigen hadden op basis van sporen en voorwerpen geconcludeerd dat daar meer onbekende indianen moesten rondlopen.
Het bericht was mij ontgaan. Maar een kennis uit Rondônia zette mij maanden later op het spoor van de net ontdekte indianen. Hij werkte als vertegenwoordiger van een internationaal ingenieursbureau in de regionale hoofdstad Porto Velho, waar zijn vrouw een goedlopende boekhandel had. Het echtpaar kende alles en iedereen in de milieuwereld en mijn tipgever had als ik hem vanuit mijn woonplaats Rio de Janeiro belde altijd vermakelijke roddels over rubbertappers die buitenlandse geldschieters uitkleedden, politici die op hun eigen landerijen stiekem bomen omhakten en andere slechteriken die hij als het even kon pootje haakte in de vele bestuurlijke commissies waarin hij zat.
‘Ik wil een reis maken naar de Amazone. Heb je een leuk idee voor een verhaal achter de hand?’ vroeg ik.
De lijn kraakte en echode alsof ik naar de andere kant van de wereld belde. In Porto Velho was het twee of misschien wel drie uur vroeger, bedacht ik me.
‘Ga eens op bezoek bij mijn vriend Marcelo,’ zei mijn tipgever.
‘Wat doet Marcelo?’
De lijn viel weg, wat vaker gebeurde en net zo goed aan de gemankeerde lijnen in Rio de Janeiro kon liggen als aan de satellietverbinding. Ik belde opnieuw.
‘Wacht even, ik heb net een koud biertje gepakt.’ Ik hoorde de doffe knal van een blikje dat werd opengetrokken. ‘Het is hier veertig graden in de schaduw.’
‘Je zou vertellen over Marcelo.’
‘Marcelo werkt met indianen.’ Hij zweeg even om een teug te nemen. ‘Marcelo wordt op zijn huid gezeten door grootgrondbezitters. Ze lusten hem rauw, want hij heeft op hun land indianen ontdekt van wie niemand wist dat ze bestonden. De grootgrondbezitters lopen nu de kans dat ze onteigend worden. Ze zijn door het dolle heen.’
‘Indianen? Op landerijen van grootgrondbezitters?’ Ik had me indianen voorgesteld midden in het oerwoud, op dagen varen van de bewoonde wereld. Maar een onbekende indianenstam te midden van akkers en wegen?
‘Hoe kan het dat niemand de indianen ooit gezien heeft?’ vroeg ik.
Mijn kennis negeerde de vraag. Hij stoomde verder op de golven van zijn hoorbaar stijgende verontwaardiging.
‘Het is een krankzinnige situatie. Die indianen zitten in een bos dat iedere maand kleiner wordt. Ze kunnen geen kant uit. Alles eromheen is afgebrand en omgehakt. En de boeren blijven maar afbranden.’ Hij nam een snelle slok, maar gaf me niet de tijd om te reageren.
‘Daar moet je over schrijven. Dát is Brazilië. Maar wie heeft daar weet van? Niemand komt hier ooit kijken.’
Het laatste klonk moedeloos. Misschien was hij uitgeput door de hitte of had hij genoeg van Porto Velho.
Ik was nog nooit in Rondônia geweest. Het was een relatief jonge deelstaat, weliswaar zo groot als Groot-Brittannië, maar naar Braziliaanse maatstaven klein, dunbevolkt en dus onbelangrijk. In de rest van Brazilië werd met nauwelijks verhulde afkeer over Rondônia gesproken. Dat was het wilde Westen waar God noch gebod gold. Dat had alles te maken met Rondônia’s afgelegen ligging en staat van dienst als wingewest.
Goud
De vondst van goud trok in de achttiende en negentiende eeuw veel gelukzoekers aan. Daarna werd het gebied vergeten tot de rubberhausse rond 1900 voor een toestroom van gewiekste zakenlieden en werkzoekende arme sloebers zorgde. Toen de rubberprijs dramatisch daalde, gingen de doorzetters over op houtexport. Rond 1950 werd er in Rondônia tin in de bodem aangetroffen, een vondst die opnieuw voor een bevolkingsexplosie zorgde. In de jaren zeventig en tachtig ten slotte kwamen de kolonisten, veeboeren en grondspeculanten. Dat was de invasie die het duidelijkste stempel op de deelstaat drukte.
De militaire regering van toen moedigde deze invasie aan. Men vond de deelstaat leeg en onproductief. Bovendien was de grens, 1700 kilometer rivier, moeilijk te bewaken. Eeuwenlang is in Brazilië ‘bevolken’ het beleid geweest als het om strategisch belangrijke gebieden gaat en in Rondônia was dat al niet anders.Integrar para não entregar (integreren opdat we het niet kwijtraken) werd het motto van de nationalistische militairen voor de ‘mars naar het westen’.
Jaren eerder was de ontginning langs de Transamazônica, de weg van de kust dwars door het Amazonegebied westwaarts, mislukt. Een van de redenen was dat de doelgroep van berooide noordoosterlingen niet toegerust was voor de landbouw. Daarom richtten de militairen zich voor Rondônia op boeren met geld of landarbeiders met ervaring uit Zuid-Brazilië. Met advertenties in plaatselijke kranten en op de radio werden zij opgeroepen naar het nieuwe beloofde land te komen. Praktisch half Rondônia werd te koop gezet of, als het kleine kavels betrof, weggegeven. In het zuiden van Brazilië hadden kleine boeren3 het steeds moeilijker omdat de regering de grootschalige en gemechaniseerde landbouw voor de export, zoals soja en andere granen, stimuleerde. Veel boerenfamilies besloten dan ook hun landerijen van tientallen hectaren daar te verkopen om er een van honderden hectaren in Rondônia terug te kopen.
In het kolonisatieplan van de regering waren de kleine kavels in assentamentos – nederzettingen met voorzieningen – georganiseerd. De stukken grond eromheen waren bestemd voor de veeteelt en zouden aan middelgrote boeren worden verkocht. Geld voor een fijnmazig wegennet had de regering niet, maar het idee was dat de veeboeren die meer geld hadden zelf wegen en elektriciteit zouden aanleggen en dat de nederzettingen daarvan konden meeprofiteren.
Vernieling van de Amazone
De kolonisatie werd een fiasco. Nergens in het Amazonegebied ging de vernieling van het bos zo snel. De eerste ontginners werden aangevoerd in laadbakken van vrachtwagens van firma’s die een contract hadden afgesloten met de overheid om kolonisatieplannen uit te voeren. Behalve een kavel bleek er niets voor hen te zijn georganiseerd. Tropische landbouw is iets heel anders dan akkerbouw in het koudere zuiden, ontdekten ze. Maar ze kregen geen hulp en raakten hun gewassen niet kwijt; de grond bleek vaak arm; sommigen werden aangevallen door indianen en velen liepen malaria op. Om aan voedsel te komen, moesten ze jagen. Velen gaven het snel op.
De pioniers die doorgingen trokken na een paar jaar rijst, maniok en maïs te hebben geteeld, dieper het bos in om een nieuw stuk grond te ontginnen. Daarmee zetten zij een vicieuze cirkel van vernieling in gang4 omdat de grond daarna vaak ingepikt werd door speculanten.
Speculanten en veeboeren eigenden zich in deze chaotische tijd enorme stukken grond toe en verkochten de opstand aan bomen op hun terrein aan houthandels als ze al niet zelf een zagerij hadden. De kaalslag voltrok zich in noodtempo: gebieden van honderd vierkante kilometer werden in een kwestie van weken ontbost.5 Wat restte aan bomen werd platgebrand. In het droge seizoen moest de luchthaven van Porto Velho soms dagen worden gesloten omdat de dikke rook van de branden het zicht belemmerde. Behalve met de houtverkoop maakten de veeboeren en speculanten ook winst dankzij subsidies en belastingkortingen. Koeien hoefden ze daarvoor niet te houden.
Wat ik van de regionale politiek wist, bevestigde het beeld dat Rondônia een wild Westen was. Een politieke klasse die de bestuurlijke banen moest opvullen was er in de jonge deelstaat niet. Veel van de instantpolitici hadden zich omhooggewerkt op de maatschappelijke ladder dankzij cocaïnegeld. De kranten uit São Paulo en Rio de Janeiro schreven dan ook cynisch over de bancada de pô (de parlementsbank van het poeder) als het over de gedeputeerden uit Rondônia ging. Bij de gouverneursverkiezingen begin jaren negentig was de belangrijkste kandidaat met een mitrailleur naar de andere wereld geholpen. De moord – onopgelost zoals de meeste daar – had naar verluidt met drugs te maken.
Rondônia was namelijk de belangrijkste doorvoerroute voor de cocaïne uit Bolivia. Ik had net een reportage gelezen over een agent van de federale politie die belast was met de jacht op drugssmokkelaars langs de grensrivier. Met voorhistorisch wapentuig en een tien jaar oud dienstautootje probeerde hij drugsbendes die over mitrailleurs, nachtkijkers en speedboten beschikten de pas af te snijden. Geld voor benzine had hij vaak niet omdat de overboekingen uit de hoofdstad Brasília stokten. Het was duidelijk: naleving van de wet afdwingen was titanenwerk in Rondônia.
Cowboys, cocaïneboeren, rokende bossen en mysterieuze nomaden
Ik kreeg steeds meer zin in de reis. Cowboys, cocaïneboeren, rokende bossen en mysterieuze nomaden? Het klonk alsof er in deze hoek van de Amazone een goed verhaal te halen viel. Daar was bij de krant waarvoor ik werkte vast belangstelling voor.
De volgende dag belde ik Marcelo. Marcelo woonde in Vilhena (spreek uit: Vieljenna). Ik had er nog nooit van gehoord. Op de kaart vond ik Vilhena als een stipje op een BR, het Braziliaanse equivalent van een rijksweg. Het lag ongeveer 700 kilometer ten zuiden van Porto Velho en op de kaart kon ik duidelijk zien dat de BR3646 de enige weg van belang was in de uitgestrekte deelstaat. Om mijn voorstudie compleet te maken had ik in het handboek van het Braziliaanse Bureau voor Statistiek Vilhena opgeslagen, en dat stemde tot enige nederigheid. Vilhena, in het Braziliaanse universum drie keer niks, bleek zo groot als de provincies Brabant en Limburg bij elkaar. Toch woonden er niet meer mensen dan in Oss.
Marcelo had een vaag, zangerig accent met hoge uithalen, dat bij mij onmiddellijk de lome traagheid van het leven in de Amazone opriep. Hij moest dezer dagen papierwerk afhandelen bij het Openbaar Ministerie in Porto Velho, zei hij, maar daarna kon hij mij in Vilhena ontvangen.
Als ik naar de indianen van de foto wilde, moest het staatsbureau voor indianenzaken Funai (de Fundação Nacional do Índio – Nationale Stichting voor Indianen – naar de initialen in het Portugees) toestemming geven. ‘Anders krijg ik gedonder. Niemand mag het gebied meer in. Het is vanwege de indianen nu door de rechter verboden voor onbevoegden verklaard.’
En was ik gezond?
‘Gezond?’
‘Ja, als je verkouden bent, kan ik je ook niet meenemen. Een griepje, en voor je het weet zijn alle indianen dood.’
Drie weken lang onderhield ik een intensieve telefonische relatie met de Funai – tevens Marcelo’s werkgever – in de hoofdstad Brasília. Slechts enkele uren voor mijn geplande vertrek kwam uiteindelijk per fax de toestemming. Het was een officiële brief die door de hoogste baas was getekend. Er stond in dat ik uitsluitend op de door mij opgegeven dagen in het gebied mocht vertoeven, onder voorwaarde dat alles wat ik zou schrijven over de indianen naar het staatsbureau zou worden gezonden.
Ik hoefde geen kralen en vishaken te kopen. De toestemmingsbrief ging tenminste niet vergezeld van een boodschappenlijst. Dat was jaren geleden wel het geval geweest, toen ik een keer de Yanomami-indianen in Noord-Brazilië had willen bezoeken voor een reportage. Maar Marcelo had in ons tweede telefoongesprek laten weten dat een bijdrage voor de benzine op prijs gesteld zou worden. Een verzoek dat ik onmiddellijk beloofd had in te willigen, de moedige politieagent die met lege tank de drugsbendes moest tegenhouden indachtig.
Oerwoudgevoel
Er bestaat zoiets als een oerwoudgevoel. Het is een mix van ver weg zijn, kleffe lucht en tijd en zekerheden die niet meer tellen. Cuiabá, een boom town aan de rand van de savannen die de geleidelijke overgang naar de Amazone markeert, is voor mij slechts een overstapplaats. Maar als ik in Cuiabá de vliegtuigtrap afdaal, komt het oerwoudgevoel reeds op. De lucht plakt als een klamme lap op mijn huid en alles ruikt naar vocht en schimmel. Het is drie uur vliegen vanuit mijn woonplaats Rio de Janeiro maar het lijkt een ander land. Het is er nog heter en de aarde is fel oranje. Naast de startbaan staat een rij kleine, stoffige vliegtuigjes, door de politie in beslag genomen omdat ze cocaïne hebben vervoerd. In de aankomstruimte lopen mannen met witte cowboyhoeden en een indiaanse vrouw met een kind op haar rug. De balies zijn van vliegmaatschappijtjes waarvan niemand buiten de Amazone heeft gehoord.
Tweemotorig vliegtuigje
Met vijftien andere passagiers, meest mannen, hijs ik me door een smalle deuropening in een tweemotorig toestelletje voor een lijnvlucht naar Vilhena. Dij aan dij zitten we in nauwe stoelen. Twee piloten rommelen aan knoppen en schuifjes van het dashboard. Vlak voor we vertrekken draait de copiloot zich om, mompelt iets over veiligheidsvoorschriften en sluit zijn corvee af met een trits namen van plaatsen waar onze vliegende bus zal landen. Als na een kwartier vliegen een passagier klaagt over de warmte, klapt hij een raampje open. De onboard service bestaat uit een bekertje bronwater afgesloten met een velletje cellofaan. De copiloot haalt de bekertjes uit een doos onder zijn stoel en de passagiers geven de consumptie behulpzaam door naar achteren, hetgeen gezien de beperkte manoeuvreerruimte een hele opgaaf is.
Mijn buurman ter linkerzijde blijkt te werken voor een verpakkingsbedrijf. Hij gaat een net geïnstalleerde vacuümzuiger voor worsten in Vilhena controleren en is van plan dezelfde avond per vliegtuig terug te keren. Mijn andere buurman werkt voor ’s lands belangrijkste mijnbouwonderneming en heeft een maand veldonderzoek voor de boeg. Vermoedelijk uit concurrentieoverwegingen is hij spaarzaam met gegevens over wat hij waar hoopt te vinden. Maar hij heeft spannende verhalen over gouddelvers die je overal in zwermen aantreft.
Schuddende beschuitbus
Onze schuddende beschuitbus is niets vergeleken bij wat rondvliegt in de deelstaat Roraima, vlak bij de grens met Venezuela, verzekert hij. Daar wordt diep in het oerwoud stofgoud gewonnen in rivierbeddingen. Gouddelvers moeten daar alles, van voedsel tot benzine, per vliegtuigje aanvoeren. Landen gaat nog, scherend over de boomkruinen, maar starten is een probleem, zegt de ingenieur. ‘Je kunt geen vaart maken, want er is nauwelijks een startbaan.’ De procedure voor starten in dicht bos is het toestel met touwen vastbinden aan de bomen. Vervolgens zet je de motoren aan. Als ze op topvermogen draaien, geeft de piloot het sein dat de touwen losgesneden kunnen worden. ‘Zo maak je van een vliegtuig een helikopter,’ grapt mijn reisgenoot. In heel penibele oorden landt het vliegtuig niet, maar worden de voorraden gedropt.
Eenmaal was een gouddelver mee naar beneden gekomen. De ingenieur: ‘Niemand had die arme kerel verteld dat hij zich had moeten vastbinden als hij pakketten door het open ruim naar beneden duwde.’
Ik kijk over zijn buik heen door het raampje. We passeren woeste vlaktes met bergen, grote stukken bos, maar ook eindeloze, lege akkers die klaarliggen voor de soja. Ik zie geen teken van menselijk leven. Ook niet op de slingerende oranje streep die de weg moet zijn.
Wat het eerst opvalt als ik in Vilhena uit het vliegtuigje klim, is de stilte. Het landschap is wijd en leeg, en het is er doodstil. Zelfs vogels ontbreken. Terwijl hier dertig jaar geleden toch een compleet oerwoud stond met bomen van dertig meter hoog.
Vanaf de landingsbaan zie ik slechts akkers, weilanden en reclameborden. Verder een witte bal op poten die een waterreservoir blijkt, een telefooncel en warempel ook een taxi. Hij staat geparkeerd voor de uitgang van de hangar die dienstdoet als terminal.
Er is geen vermoeiende concurrentiestrijd over wie de taxi krijgt, want de hangar is net zo leeg als het landschap. Al mijn medepassagiers zijn in een oogwenk verdwenen; ik ben de enige die niet wordt afgehaald.
Als ik voor in de taxi plaatsneem, zak ik onmiddellijk in een diep gat. De stoel heeft geen vering meer. Het portier blijkt alleen van buitenaf te sluiten en het zicht is beperkt vanwege een breuk die als een enorme ijsbloem de helft van de voorruit beslaat. ‘Je kunt hier beter in een brik rijden,’ verontschuldigt de vrouwelijke taxichauffeur zich. ‘Da’s minder gevaarlijk.’
Terwijl we door het grasland sukkelen, vertelt ze monter over gewapende overvallen en dode collega’s. ‘Vijftienhonderd zijn er dit jaar al vermoord.’
‘Dat lijkt me erg veel. Het is tenminste vele malen meer dan in Rio de Janeiro,’ zeg ik.
Dat is een relativering die bij de chauffeur niet aanslaat. Onverbiddelijk gaat ze verder met haar exposé over de plaatselijke misdaadscene. ‘Alle auto’s gaan de grens over, naar Bolivia. Daar worden ze geruild tegen cocaïne.’
De eerste huizen verschijnen in beeld. Het zijn eerder hutten, van hout.
In mijn tas zoek ik naar het adres van het door Marcelo opgegeven hotel, maar de chauffeur spreekt me streng toe.
‘Ik doe niet aan straatnamen. Daar is geen beginnen aan. Ze veranderen iedere vier jaar.’
‘Iedere vier jaar?’
‘Politici, querida – liefje. Iedere burgemeester wil zijn eigen vriendjes vernoemen. Politici, daar gaat dit land aan ten onder. Hoe heet je hotel?’
Hotel Santa Rosa is een groot, fris roze geschilderd blok, dat uitkijkt op alweer een leeg veld. Zelfs een blinde had het kunnen vinden. Vilhena is gebouwd volgens de logica van veel dorpen aan een doorgaande weg in Braziliës eindeloze achterland. Eerst is er het bermbombardement: met borden langs de BR proberen de hotels elkaar af te troeven met airconditioning op de kamers, een – meestal piepklein – zwembadje en andere pluspunten. Vervolgens rijd je naar het busstation en daar staan ze alle als identieke blokken op een kluitje bij elkaar.
Als een vakantiehuisje van Center Parcs
Hotel Santa Rosa is als een vakantiehuisje van Center Parcs: crèmekleurige vloertegels waar iedere dag een emmer sop over gaat, een koekoeksklok en een te fel ingekleurd landschapje aan de wand. Een indiaans uitziende jongen stapt achter de balie vandaan en serveert me bij wijze van welkomstdrank een plastic vingerhoedje met zoetige kruidenthee. Dan draagt hij mijn koffertje naar de eerste en enige verdieping.
Ik installeer me in een smalle, kale kamer met uitzicht op een parkeerplaats en het busstation. In de douche verjaag ik een kakkerlak zo groot als een duim. Op het bed ligt de illusie van dienstbaarheid: een vliegtuigzeepje en een gedrapeerd handdoekje zo groot als een servet. Als ik extra kussens uit de kast pak, stuit ik op een pornoblaadje. Het is een opmerkelijke uitgave. In contactadvertenties met foto’s prijzen mannen hun penissen aan met een meetlat; vrouwen kiezen voor acrobatische posities waarin hun achterwerk op z’n breedst lijkt. De telefoonnummers en postbussen zijn alle in de buurt. Ik realiseer me dat ik de blanke stam in de provincie met zijn eigenaardigheden net zomin ken als de semi-nomadische indianen van Marcelo.
Marcelo zal zich binnen 48 uur melden, heeft hij mij per telefoon gezegd. En ik moest oppassen voor dona(mevrouw) Ursula, de eigenaresse van Hotel Santa Rosa. ‘Het is beter als ze niet weet dat je op mij wacht en wat het doel is van je reis. Ze is bevriend met alle grootgrondbezitters.’
De eigenaresse blijkt een redderige bejaarde die worstelt met haar gewicht. Haar blauwe ogen en het rossige haar verraden Duitse voorvaderen. Zoals vele migranten in Vilhena komt ook dona Ursula uit Zuid-Brazilië, kweekgrond van een bijzonder slag Brazilianen. De Sulistas, of Zuid-Brazilianen, zijn ambitieuze doorzetters, sceptisch van nature behalve over de eigen soort. Ze zijn naar Rondônia gekomen om het te maken. Ze hebben de ‘alles of niets’-mentaliteit van landverhuizers die alle schepen achter zich hebben verbrand, ook al zijn de meesten tweede- of zelfs derde-generatie-immigranten.
Dona Ursula blijkt niet onbemiddeld. Ze bezit behalve Santa Rosa nog een hotel in Vilhena en heeft een landerij met vee in de buurt, hoor ik van de receptionist. Ze heeft in ieder geval genoeg fortuin om te reizen. Aan de muur in de ontbijtkamer hangen sierbordjes uit toeristenwinkels: Wenen, Parijs, Londen, Jeruzalem, de Niagara Falls, Lourdes en nog wat populaire bestemmingen. Dona Ursula ziet er bij het ontbijt persoonlijk op toe dat haar gasten genoeg te eten hebben, vult de koffiekan bij en hijst zich vervolgens in haar veel te glimmende zeegroene nepsatijnen jurk achter het stuur van haar pick-up om zakken cement voor een verbouwing te halen. Vooral het slepen met zakken cement neemt mij in voor dona Ursula.
Ze blijkt in het geheel niet geïnteresseerd in mijn reisbestemming. Het geweld in Rio de Janeiro – Brazilianen uit andere deelstaten zijn net als buitenlanders geïntimideerd door de verhalen over Rio – en de bollenvelden in Nederland hebben haar belangstelling. En mijn huwelijkse status. Aha, ik ben ongehuwd? Dan heeft ze een man voor me in de aanbieding. Hij woont in Rio en komt veel in Santa Rosa, want hij werkt voor de belastingen in Vilhena. ‘Ik weet zeker dan je hem leuk vindt,’ zegt ze met een vertrouwelijke knipoog.
Overdag wandel ik door Vilhena. Het heet een stad te zijn, maar het is qua sfeer een dorp, in tweeën gehakt door de BR waarover bussen en vrachtwagens denderen. Langs de BR loopt een reepje moderniteit bestaand uit een nieuwe bierbrouwerij, het pand van de lokale tv, een voetbalveld met een tribune en lichtmasten, en autodealers met glazen puien. Maar de straten daarachter worden al snel zandpaden en de huizen zijn hier van ongeverfd hout. En als je een taxi belt, meldt zich een motorrijder met bagagedrager en extra helm, de zogeheten mototaxi.
Het leven concentreert zich rond de benzinepomp en het busstation. Mannen met cowboyhoeden en gouden tanden prikken daar aan klaptafeltjes vlees met vetranden weg. Ieder uur rollen dubbeldeks bussen binnen waaruit geplette passagiers klimmen voor de plasstop. Vilhena is tien minuten op de continentale routes die deze mammoettankers op wielen afleggen.
In het dorp merk je niets van indianen. Vilhena had net zo goed in Zuid-Brazilië kunnen liggen. Op straat zie ik vrijwel alleen blanken en overal klinkt de rollende r waaraan Sulistas te herkennen zijn. Het horeca-aanbod is met churrascarias (vleesrestaurants) en biertenten ook op hen afgestemd.
Handvol hutten
Rond 1960 bestond Vilhena nog uit een handvol hutten van planken en golfplaat met daken van palmbladen. Er woonde een handjevol gezinnen. Kuddes wilde varkens renden regelmatig door de enige straat die het gehucht rijk was. Bewoners holden er dan met knuppels achteraan, want het kwam niet alle dagen voor dat het vlees zich zo aanbood. De voorraden moesten uit Cuiabá komen, de dichtstbijzijnde grote stad. Tot 1960 was dat een tocht die weken en in de regentijd soms maanden in beslag nam. Men reed met ezels- en ossenwagens over een opengekapt spoor door dichte bossen en velden, waarbij de grote angst was doodgeschoten te worden door vijandige indianen. In 1960 werd met bulldozers de BR aangelegd. Aanvankelijk was het een onverharde zandweg die in regentijd nauwelijks begaanbaar was, maar het was een enorme vooruitgang. De stofweg kortte de reis in tot twee weken, en omdat men nu met auto’s kon rijden en meer snelheid maken, was de kans op een aanval door indianen veel minder groot.
Omdat ontsluiting van het Amazonegebied beschouwd werd als een belangrijke bijdrage tot ’s lands veiligheid en toekomst, hadden militairen meegeholpen bij de aanleg van de BR. Ze waren begonnen met een betonnen landingsbaan, zodat wegarbeiders, bulldozers en voedsel ingevlogen konden worden. Nog jaren bleef de luchtmacht de enige autoriteit in het dorp. Deze deed alles: de luchtmacht verkocht brandstof, vervoerde zieken, sprak recht en bouwde de eerste (houten) huizen.
Deze wijsheden doe ik op uit Vilhena vertelt zijn geschiedenis, een eenvoudig naslagwerkje dat ik op de kop tik in een winkeltje in de hoofdstraat dat als enige in Vilhena enkele boeken – uitsluitend school- en kookboeken – verkoopt. De auteur is een zekere Pedro Brasil, volgens het omslag een kleine zelfstandige ‘op het gebied van luifels en autowassen’ en ‘sinds zijn dertiende autodidact historicus’. De ondernemende amateurhistoricus is, zoals de meesten, pas in 1990 in Vilhena komen wonen, toen het dorp in niets meer leek op het gehucht van toen.
Ook bij de hobbyende vademecumschrijver zijn indianen opmerkelijk absent. In de driehonderd pagina’s die Pedro Brasil over Vilhena vol wist te krijgen, komt alles aan de orde, van het jaarlijkse Bal der Chauffeurs tot de veertig kerkgemeenschappen. Maar aan de oorspronkelijke bewoners wijdt hij geen woord.
Uit andere literatuur weet ik dat er in de jaren veertig naar schatting rond de 30 000 indianen van verschillende stammen in het gebied leefden. Ze hingen rond bij de BR, maar tot eind jaren zeventig was het doodnormaal in Vilhena bijna naakte indianen op straat tegen te komen. Ze kwamen vaak nieuwsgierig kijken en boden soms spullen als tabak en hangmatten te ruil aan. Ik besluit mijn licht over de oorspronkelijke bewoners op te steken bij het plaatselijke kantoor van de Funai dat aan een onverharde weg net buiten het centrum ligt.
Ik ga diverse malen langs, maar telkens zijn deur en luiken van het houten pand dicht. Omdat het politiebureau een straat verderop ligt, besluit ik daar een beleefdheidsbezoekje af te leggen. Niemand heeft er tijd voor een correspondent van ver want er is net een vangst cocaïne gedaan. Nou ja, een vangstje. Het witte poeder zit in stijf dichtgeknoopte plastic zakjes zo groot als een duim die achteloos op de ontvangstbalie liggen.
Drugs en drugsvangsten zijn goed voor heel wat centimeters tekst in de drie regionale kranten. Bij gebrek aan andere boeiende bezigheden spel ik de kranten iedere dag. Veel berichten in het Folha do Sul(Blad van het Zuiden), Folha de Rondônia (Blad van Rondônia) of het Diario da Amazônia (Dagblad van Amazonië) sterken mijn indruk dat de wet van het oerwoud inhoudt dat God en de politie slechts parttime werken, dat bezit een hoge omloopsnelheid heeft en dat een boswandeling zonder lucifers een hachelijk avontuur is.
Met de helikopter heeft de politie een man gered die in het oerwoud door een slang in zijn been was gebeten. Het eerste probleem was het slachtoffer vinden in dicht bos. Gelukkig had deze rooksignalen gezonden toen hij de helikopter had gehoord. De agenten konden daar niet landen. Twee van hen lieten zich via een koord naar beneden zakken om enkele bomen te kappen. De redding verliep vervolgens volgens plan. Hieruit blijkt de noodzaak van hulpverlening via de lucht in onze deelstaat. Dankzij het werk van een zeer professioneel team is een leven gered.
– Diario da Amazônia
De militaire politie heeft gistermiddag twee mannen aangehouden in verband met de diefstal van 37 koeien. Volgens het politierapport had de diefstal woensdag bij het ochtendgloren plaats, op de landerij van Carimério Peixote, op de demarcatielijn 05, vlak bij de gemeente Cerrado. De dieven hadden een vrachtwagen gebruikt om het vee te vervoeren naar een andere boerderij op de demarcatielijn 02. Ze zeiden tegen de eigenaar van deze boerderij dat ze de dieren na twee of drie dagen zouden komen ophalen.
– Diario da Amazônia
Twee juweliers zijn donderdag dood en verbrand aangetroffen langs de BR364, ongeveer 70 kilometer van Vilhena. De twee mannen werden sinds vrijdag vermist. Toen werd hun auto uitgebrand aangetroffen tussen de steden Pimenta Bueno en Vilhena. De juweliers hadden voor circa 600 000 real aan juwelen en 200 000 real aan baar geld7 bij zich gehad. De politie kwam op het spoor van de lijken door een grote groep aasgieren vlak bij een verlaten benzinepomp. De aasgieren hadden de lichamen dusdanig toegetakeld dat de lijkschouwers alleen ter plekke onderzoek konden doen.
– Folha do Sul
’s Avonds zit ik geheel in overeenstemming met de lokale mores in een van de schommelstoelen op de stoep voor het hotel. Het is bij het busstation een komen en gaan van dubbeldekkers. ‘’s Nachts slijten de banden niet zo snel. Dan is het asfalt afgekoeld,’ legt dona Ursula uit.
Daarna kijk ik in mijn monnikencel naar het tv-journaal. TV Vilhena brengt het lokale nieuws. In ieder bulletin klagen buspassagiers over vertragingen van tien uur of meer. Is dat wat leeft in Vilhena?
‘Ach, kind, welnee,’ blaast dona Ursula. ‘Dat is allemaal politiek gekonkel.’
De stinkend rijke eigenaar van de busmaatschappij heeft politieke ambities maar de eigenaar van TV Vilhena ook. TV Vilhena wordt met het oog op de toekomstige verkiezingsstrijd gebruikt om de concurrent af te branden. De busman slaat op zijn beurt terug via zijn eigen krant, Diario da Amazônia. De concurrentFolha de Vilhena hoort weer tot het conglomeraat van de tv-baas. De busmagnaat is buurman van het hotel en geniet mogelijk daarom enig krediet bij dona Ursula. Maar haar eindoordeel staat geen nuances toe.
‘Die kerels denken uiteindelijk alleen maar aan hun eigen portemonnee.’
Na twee dagen wachten stopt er een met rode aarde besmeurde Toyota-jeep voor het hotel. Er stapt een man met een grijzende baard uit. Op zijn rubberen teenslippers en met een geweven touwtas en slobberend T-shirt oogt hij als een belegen hippie. Marcelo is gearriveerd.
–
Wilt u het hele boek lezen? Het e-boek Rooksignalen – op zoek naar de laatste verborgen indianen in Brazilie van Ineke Holtwijk is in elke e-boekwinkel te koop voor €4,99.
Meer informatie over Fosfor – de eerste Nederlandse journalistieke uitgeverij die louter digitaal publiceert – vindt u op www.uitgeverij-fosfor.nl. Hier kunt u zich ook abonneren op de nieuwsbrief.
Twitter: @fosforuitgevers
Facebook: facebook.com/uitgeverijfosfor