Begin deze maand besloot het kabinet tot deelname aan Minusma, een militaire missie van de V.N. in Mali. Het is deze maand ook honderd jaar geleden dat Nederland zich voor het eerst aan een dergelijke missie waagde. Zeventien militairen werden op verzoek van de Europese grootmachten naar het nieuwe land Albanië gestuurd. Daar moesten ze te midden van lokale krijgsheren en buitenlandse intriganten een gendarmerie opbouwen. In mijn boek Vechtmissie beschrijf ik het verhaal achter deze vergeten geschiedenis.
Op maandag 10 november 1913 zetten kolonel Willem de Veer en voormalig Tweede Kamerlid majoor Lodewijk Thomson voet op Albanese bodem. Die dag kwamen ze per stoomboot aan in de beschutte baai van het Zuid-Albanese kustplaatsje Vlorë. In de voorgaande week waren de heren uit Nederland vertrokken en met de trein naar de destijds Oostenrijkse havenplaats Trieste gereisd. De zeereis had hen vandaar langs een rotsige, verbrokkelde Adriatische kustlijn gevoerd.
De Veer en Thomson waren naar Vlorë gekomen om zich te melden bij het Internationale Controle Comité. Dit comité controleerde Albanië namens de zes grote Europese mogendheden (Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië). Het was opgericht nadat Albanese politici op 28 november 1912 de onafhankelijkheid hadden uitgeroepen. Het land was tot die tijd een provincie van het Osmaanse Rijk geweest. Maar dat was in de Eerste Balkanoorlog vrijwel uit Europa verdreven. Vooral onder druk van het Habsburgse Rijk en Italië werd Albanië erkend. Beide landen wilden zo voorkomen dat het werd opgedeeld tussen Servië en Griekenland.
Het ICC had tot taak de grenzen van Albanië vast te leggen, basiswetgeving te maken en een overheid op te bouwen. De Grote Zes zouden zelf een staatshoofd aanwijzen (zie Volk zoekt vorst). De binnenlandse orde in het etnisch en religieus verdeelde Albanië moest gehandhaafd gaan worden door een nog op te bouwen gendarmerie. Omdat het land neutraal moest worden, werd voor die taak een ander neutraal land gezocht. Daarom werd Nederland voor deze klus benaderd.
Nederland reageerde in eerste instantie positief. Het bood namelijk een goede gelegenheid om het prestige van de krijgsmacht op te poetsen. Los van koloniale conflicten had het Nederlandse leger zich al decennia lang niet meer bewezen in een Europees conflict. Maar eerst besloot men de twee genoemde officieren te sturen om een verkenningsmissie uit te voeren. Zodra die in Albanië aankwamen, werden ze echter door de omstandigheden meegezogen.
De Veer en Thomson bleven in Albanië en namen de leiding over de reeds bestaande gendarmerie-eenheden. In januari voorkwamen ze een poging tot staatsgreep door Turkse infiltranten. In maart 1914 kwamen de overige 15 militairen aan en begon de hoofdmissie. De Nederlandse regering had het zo geregeld dat de militairen eerst waren ontslagen. Vervolgens kregen ze per Koninklijk Besluit toestemming om in Albanese dienst te treden. Op deze manier kwam de Nederlandse neutraliteit niet in gevaar, althans in theorie. Ook waren de kosten voor Albanië. De militairen werden verdeeld over 5 districten in het binnenland. Daar kregen ze het bevel over Albanese gendarmen die ze moesten opleiden. Op 7 maart arriveerde het nieuwe staatshoofd van Albanië in de hoofdstad Durrës: de Duits-Nederlandse prins Wilhelm zu Wied, een zoon van prinses Maria der Nederlanden.De nieuwe staat Albanië was echter vooral een project van Albanese nationalisten en het Habsburgse Rijk. Pro-Turkse Albanezen wilden het land weer onder de macht van Istanbul brengen. De machtige krijgsheer Essad pasja wilde zelf de macht. De buurlanden Montenegro en Servië wilden het land het liefst samen met de Grieken opdelen. Die laatsten hielden het zuiden van Albanië, Noord-Epirus, bezet. Daar zetten ze een rebellenleger op dat na de officiële terugtrekking van het Griekse leger een autonome republiek uitriep. En alle partijen hadden geheim agenten die van alles deden om Albanië te destabiliseren. Kortom, de Nederlanders stonden voor een stevige uitdaging.
De eerste Nederlandse gendarmen die het zwaar voor hun kiezen kregen, waren de majoors Wouter de Waal en Joan Snellen van Vollenhoven. Met hun Albanese troepen trokken zij de zuidelijke districten Gjirokastër en Korçë in. In plaats van opbouwen kwamen zij vrijwel direct in gevecht met de Grieken. Een toestand die zou voortduren tot het eind van de missie.
Ondertussen was door het gestook van Albanese krijgsheren en buitenlandse geheim agenten de situatie in het binnenland ook uit de hand gelopen. Terwijl het merendeel van de gendarmerie in het zuiden vocht met de Grieken, ontstond er in het binnenland van Albanië een opstand onder fundamentalistische islamitische boeren. De boeren waren boos over de wijze waarop grootgrondbezitters met hen omgingen. Daarnaast waren ze bang gemaakt met het valse idee dat Wied van Albanië een exclusief christelijk land wilde maken.
De moslimrebellen wonnen snel aan kracht en waren binnen een paar weken in staat om Durrës te belegeren. Bij een grootschalige aanval op de stellingen rond de hoofdstad kwam in de vroege ochtend van 15 juni 1914 Lodewijk Thomson om het leven. De precieze omstandigheden rond zijn dood zijn nooit opgehelderd. Hij werd door een enkele geweerkogel geraakt. Dat de kogel afkomstig was uit de richting van de stad en niet uit die van de rebellen, werd voer voor allerhande complottheorieën.
De dood van Thomson kwam in Nederland aan als een zware schok. Uitgerekend de meest bekende deelnemer aan de missie, de politicus-militair, was gesneuveld. Mede door de dood van Thomson werd het in Nederland snel duidelijk dat er van opbouwen niets terecht ging komen. Kapitein Sar keerde terug naar Nederland om bij te komen van alle mentale en fysieke inspanningen. Op de vraag wat hij er van vond dat van de oorspronkelijke opbouwmissie niets terecht kwam en dat de taak van de Nederlanders beduidend anders was geworden, antwoordde hij:
“U meent dat voor dé gendarmerie-organisatie oorlog voeren in de plaats is gekomen?… Ja… Wij kunnen ons er nu toch moeilijk van af maken…”
De Nederlanders werden snel moe van het politieke gedoe, raakten gedesillusioneerd door het gebrek aan sneuvelbereidheid bij de Albanezen en het gebrek aan waardering door de prins zu Wied. Omdat de mannen officieel in dienst waren van Albanië, konden zij zelf over het verloop van de missie beslissen.
Op 27 juli 1914 dienden zij collectief hun ontslag in: één dag voor de Oostenrijks-Hongaarse oorlogsverklaring aan Servië. In de dagen daarop keerden zij terug naar Nederland. Daar werd het leger gemobiliseerd: Europa was ontbrand. De eerste Nederlandse vredes- of opbouwmissie was bepaald geen succes. Albanië verdween algauw in de mêlee van de Eerste Wereldoorlog. Zijn buurlanden, allen bondgenoten van de Triple Entente, vielen het neutrale land binnen. Oostenrijks-Hongaarse en Bulgaarse troepen wisten hen te verjagen, maar behoorden uiteindelijk tot de verliezers van de oorlog. Dat Albanië vandaag nog bestaat is vooral te danken geweest aan de Amerikaanse president Wilson die zorgde dat het land werd hersteld.
In Durrës staat een door Nederlanders geschonken borstbeeld van Lodewijk Thomson, naar wie ook de Albanese militaire school voor onderofficieren is genoemd. Nederland heeft zich echter pas na de Tweede Wereldoorlog weer aan vredes- en opbouwmissies gewaagd.