Bij het maken van televisie geldt maar één ijzeren wet: het komt altijd goed. Of je nu dagelijks het nieuws maakt of triviale verstrooiing, je haalt altijd de deadline en je programma komt op de buis.
U zet thuis de knop aan en u heeft gelukkig geen enkel besef van hoe de moeilijkheidsgraad van een productie kan zijn. U consumeert, oordeelt en zapt weer verder, maar soms blijven bepaalde items echt hangen. Zoals wellicht op woensdagavond toen u, net zoals ik, keek naar het huzarenstukje van regisseur John Appel, Wrong Time, Wrong Place. De openingsfilm van het IDFA.
Wellicht het meest bekend van Appel is zijn documentaire Zij gelooft in mij (1999), het levensverhaal van volkszanger André Hazes. En tien jaar later De Player, het verhaal over zijn eigen vader die leed aan gokverslaving.
Op de huid gefilmde portretten, tv die diep doordringt in de porieën en niet meer van je netvlies verdwijnt.
Appel is ook van de school ‘het komt altijd goed’. Tegen Daphne Bunskoek vertelde hij al in Inside IDFA van 14 november, dat hij eerst zonder camera naar Noorwegen vertrok en daar research pleegde onder de studenten, die ternauwernood de slachting van Anders Breivik hebben overleefd. 22 juli, 2011, in zowel Oslo als op het eiland Utǿya, met in totaal 77 slachtoffers na een ultiem bloedbad.
Vooral een horrorfilm omdat die zich afspeelde in het ogenschijnlijk meest vredelievende en liberale land van Europa, het imago van Noorwegen vóór dat gewraakte moment.
In tegenstelling tot al zijn collegaregisseurs over de hele wereld die allemaal hetzelfde wilden, namelijk de reconstructie van het bloedbad met nabestaanden en betrokkenen, koos Appel voor een insteek, die wél gehonoreerd werd. Noodlot en toeval. Hoe een beslissing binnen één minuut ervoor kan zorgen dat je of morsdood bent of de dans van Breivik ontspringt. Een gegeven waarmee wij allemaal moeten dealen, want zo raak je wel of niet betrokken bij een auto-ongeluk, vliegramp of tsunami, omdat het leven van puur toeval aan elkaar hangt.
In de documentaire maken we kennis met drie jonge mensen, Hakon, Hajin en de op dat moment twee maanden zwangere Oegandese Ritah. Tijdens de complete paniek en chaos door de verwoestende kogelregen van een niet te stuiten Breivik, kiest dit drietal voor het wc-blok als schuilplaats. Toeval, intuïtie, instinct? Terwijl de schutter evengoed dwars door de deur van de wc had kunnen schieten op drie doodsbange mensen in de bloei van hun leven, die er al vanuit gingen dat ze geslachtofferd werden. Een trauma voor het leven.
De film van Appel begint met een bloedstollend openingsshot van een basejumper, die zich van een berg laat storten. Een levensgevaarlijke vorm van parachutespringen, niet uit een vliegtuig maar van een hoog punt op aarde.
De ingehuurde jumper staat model voor de zoon van Harald, die te pletter valt tijdens zijn grootste passie. Een jaar later, Harald verwerkt nog de dramatische dood van zijn zoon en leeft voorzichtiger dan ooit, wordt hij zelf het slachtoffer van de aanslag in Oslo. Op weg naar zijn kantoor, waar hij op die fatale dag eigenlijk niet naar toe wilde, want hij was vrij.
Nagenoeg blind vertelt de ontroostbare vader met een fotootje van zijn zoon in de hand, één minuut voor zijn dood genomen, dat het feitelijk niets uitmaakt of je nu wel of geen risico’s probeert te vermijden. Ons lot valt niet te regisseren, het is altijd wrong time wrong place, de rode draad van Appel.
Ritah, de Oegandese, die we twee jaar later haar kindje zien verzorgen, geeft de essentie van de film perfect weer. ‘Je denkt, ik had één van hen kunnen zijn, maar ik heb het overleefd. Eerst dacht ik, dit is het leven na de dood. Misschien was ik geraakt maar voelde ik geen pijn’.
In de VPRO-gids laat Appel zich ontvallen dat je ‘zo min mogelijk moet plannen in je leven en je ‘niet moet verzekeren’.
‘Onvoorspelbaarheid is de essentie van het leven, en die moet niet worden gevreesd, maar bezongen.’