Leenstelsel schuift schulden vooruit

26-11-2013 14:58

In de discussie rond het sociaal leenstelsel staat regelmatig de vraag centraal wat de consequenties zijn van het aflossen van een opgelopen studieschuld. In dit artikel worden de consequenties voor de overheid, die alle restschulden na 20 jaar zal overnemen, in een heel simpele doorrekening direct zichtbaar. Want hoe groot is zo’n restschuld na 20 jaar als je al die tijd voltijds hebt gewerkt met een modaal inkomen? En hoe zal dit resulteren in toekomstige extra schuldlasten van de overheid van vele honderden miljoenen per jaar?

Hoofdlijnenbrief

In de hoofdlijnenbrief van Minister Bussemaker (feb 2013) is gerekend met een rentepercentage dat “zal schommelen tussen 2.5% en 3.0%”, we rekenen dan 2.75%, waarbij dit een optimistische schatting is, aangezien de afgelopen jaren het rentepercentage varieerde tussen de 1,5% en 5,18%.

Wisselend beleid conflicteert

De afgelopen jaren heeft de overheid, o.a. via gerichte voorlichtingscampagnes een enorme stijging van het aantal studenten weten te realiseren, vooral bij meisjes. Het ministerie zegt zeer blij te zijn met deze ontwikkeling. Echter, door toename van 46% van het aantal studenten in het WO tussen 2000 en 2011 zijn de kosten van het onderwijs in diezelfde periode ook gestegen van 23 miljard Euro naar meer dan 40 miljard Euro per jaar (jaarboek onderwijs in cijfers, CBS). En hebben LSVb en ISO in 2012 de studieschuldmeter al op 5.8 miljard Euro gelegd, stijgend met 31.5 miljoen per jaar.

In haar reactie op deze stijgende kosten, schroeft diezelfde overheid vervolgens de rijksbijdrage per student omlaag van €19.000 per student in 2000, naar €13.000,- in 2013 zoals geschetst in de trendrapportage van de VSNU (2000 – 2020). Het directe gevolg is het verschijnsel van rendementsfetisjisme waar instellingen met een steeds verder dalende bijdrage per student de “efficiëntie” van hun opleidingen steeds verder moeten verhogen.

Deze trend wordt door de VSNU nu al gesignaleerd als een serieus gevaar: “Als de prijs per student nog verder afneemt, groeien universiteiten uit tot leerfabrieken. Daarmee is zowel de academische vorming van het onderwijs als de kwaliteit van het bestel in gevaar.” Vervolgens conflicteert deze trend ook met de aanbevelingen van de Commissie Veerman die in haar breed gedragen boodschap al aangaf: “Dat het hoger onderwijsstelsel toekomstbestendig moest worden, het onderwijs intensiever, en dat er meer differentiatie moest komen”. En laat dit nu juist die punten zijn waar de universiteiten nu ook al voor waarschuwen dat dit in het gedrang komt.

De olifant in de kamer

Tegen deze achtergrond, van dalende onderwijskwaliteit en dalende overheidsbijdrage, vraagt de overheid dus nu om een steeds grotere eigen bijdrage van de studenten zelf. Nu is het helemaal niet zo erg om een systeem te verbeteren dat voorheen blind aan iedere student een zak geld gaf, ongeacht of deze dat nodig had. Maar het is wel vreemd om een steeds grotere bijdrage te vragen voor een dienst of product, waarvan de kwaliteitswaarde continu dalend is.

Vervolgens schermt de overheid met redeneringen als: “je schuld is makkelijker af te lossen omdat je als academicus zoveel meer gaat verdienen”, terwijl dat de vraag nog maar is. Uit cijfers blijkt dat het ministerie van OCW in haar rekenvoorbeelden stug rekent met een salaris dat je na 5 jaar zou ontvangen. Terwijl de Nationale Onderwijs Gids, samen met de AOb juist publiceert dat jonge docenten steeds moeilijker aan een baan komen en daarvan 83% aangeeft enkel te werken in een tijdelijke en/of vervangingsbaan met tijdelijke contracten. En waarschijnlijk is ditzelfde probleem allerminst beperkt enkel tot deze sector van het onderwijs.

Gelukkig zal de overheid na 20 jaar openstaande schulden overnemen. En juist daar zit nu een heel groot probleem. Want: kun je je studieschuld wel goed aflossen in een gewone werkende situatie voor de komende 20 jaar? En als dat al niet lukt, hoe zou het dan moeten lukken als je in die 20 jaar ook in deeltijd zult werken? En hoeveel schuld zal er overblijven voor de overheid om na 20 jaar te  moeten gaan overnemen?

Hoe groot is deze doorgeschoven olifant in de kamer?
Stel, dat we als ondergrens het startsalaris van een beginnend docent nemen van € 1400,- netto per maand. Het is ook goed vergelijkbaar met veel andere startsalarissen in vergelijkbare sectoren, zoals de zorg, of sociaal werkers. In deze gevallen wordt er gevraagd om maandelijks 10% van je netto besteedbaar inkomen af te lossen, dat is hier €140,- per maand. Pieter Duisenberg gaf voorts ook terecht aan dat er een maximum aan de aflossing wordt gehanteerd van €175, – per maand voor iemand die een modaal salaris zal gaan verdienen.

Over een modaal salaris moet worden opgemerkt dat een modaal inkomen wezenlijk verschilt van het gemiddelde inkomen in Nederland. Dit gemiddelde inkomen ligt een stuk lager: zo was in 2007 het modale inkomen € 31.500,- per jaar, en het gemiddelde inkomen €18.600,- per jaar. We hebben het dus bij modale inkomens over bovengemiddelde inkomens, en in dit voorbeeld ook nog over mensen die het geluk hebben om 20 jaar lang, zonder onderbreking, te beschikken over een voltijds baan.

Voorts zullen zeker niet alle studenten  modaal gaan verdienen. Een aantal zullen minder verdienen, een aantal meer. Velen zullen tussentijds zonder werk zitten, van werkgever wisselen, werken in deeltijd, en daarbij hun zogenoemde “jokerjaren” inzetten: jaren waarin je even niet verplicht bent om af te lossen.

Realistische studieschuld

Vervolgens gaan we uit van een gemiddelde studieschuld van € 30.000,-, wat bij stijgende huurprijzen voor studentenwoningen, stijgende kosten levensonderhoud en onbekende bijkomende kosten een realistische studieschuld vormt die ook de studentenbonden (LSVb, ISO) onderschrijven. Ook hoef je niet direct af te lossen, en mag je eerst twee jaar wachten. Ondertussen loopt de rente natuurlijk wel op.

Tabel 1 toont wat er vervolgens gebeurt:
Na 20 jaar lang trouw aflossen, heb je een bedrag van €37.000,- overgemaakt, waarvan meer dan € 11.000, – aan rentelasten. Voor deze groep betekent dit dus dat ze hun studieschuld niet volledig zullen aflossen en er na 20 jaar zo’n € 4700,- blijft staan die de overheid zal overnemen. Er is dus een zeer grote kans dat in een realistisch optimistische arbeidssituatie gedurende 20 jaar, een aannemelijke studieschuld niet zal worden afgelost. De overheid zegt deze schuld over te nemen. Maar om wat voor orde van grootte van bedragen gaat het dan vervolgens?

Jaarlijks studeren er zo’n 113.100 studenten af en naar verwachting is dit aantal stijgend. Het is vervolgens een voorzichtige en optimistische schatting wanneer aangenomen wordt dat enerzijds de helft van alle studenten die jaarlijks afstudeert, netjes hun studieschuld geheel zal aflossen. En dat anderzijds de andere helft, zo schatten we daarmee dus optimistisch in, zal gemiddeld modaal verdienen, dus weliswaar bovengemiddeld en zonder onderbrekingen, in voltijdsfuncties. Dit is dus een helft die desondanks nog met een restschuld van zo’n €4700,- per persoon zal blijven zitten.  

Dus met 56.550 studenten, met een restschuld van zo’n €4700,- Euro per persoon, kom je dus al uit op een totaal van zo’n € 265.785.000,- Euro, ofwel meer dan een kwart miljard Euro dat de overheid over 20 jaar, jaarlijks zal moeten gaan overnemen.

Dit zijn dus positieve optimistische schattingen die een beeld schetsen van een leenstelsel-systeem dat de staat naar verwachting zal opzadelen met een over te nemen extra schuld van meer dan een kwart miljard euro per jaar. Waarbij de optimistische aanname wordt gedaan in die zin dat de helft van alle studenten hun schuld volledig zal aflossen en de andere helft volgens een modaal inkomen zelfs 84% van hun schuld zal aflossen. Het is heel goed denkbaar dat deze schatting te optimistisch is.

Voorts is gerekend met een gelijkblijvende rente van 2.75%, (ter vergelijking: in de jaren voor de crisis, toen het met Nederland voor de wind ging, waren deze rentestanden als volgt: in 2000 was de rente 5.18%, in 2001: 4.03%, in 2002: 3.73%, in 2003: 3.35%, in 2004: 3.05%, in 2005: 2.74%, in 2006: 3.7%, in 2007: 4.17% en in 2008: 3.58%) en waar nog niet de bijkomende kosten zijn meegerekend, zoals onder andere die welke worden beschreven via de studieschuldmeter (5.8 miljard), en stijgt met 31 miljoen per jaar.

Het is dus zeer goed denkbaar dat de werkelijke jaarlijkse kosten daarom nog een stuk hoger kunnen komen te liggen.

tabel1