Maandagochtend. Het voelt als een vrijdagmiddag na een prima studentenavond. Ook al vloeide er geen alcoholische versnaperingen, de plicht dirigeert in de bovenkamer als een stevige wijnkater. Het is weer maandag, het ochtendpiepje van de wekkerradio zingt door de kamer en omdraaien behoort eigenlijk niet tot de mogelijkheden, al is het zo aanlokkelijk.
Voor dit laatste is er een oplossing. Zelf word ik na twaalf gillen van de gevaarlijkste oorterrorist ter wereld aardig gek. Dat ding moet uit. Een bed op de maandagmorgen is het grootste genot wat een werkend mens heeft. Als je slechts een armlengte nodig hebt om de wekker het zwijgen op te leggen, blijf je vaak ook liggen. Bij mij staat-ie op loopafstand. Drie stappen heen. Vaak ook drie terug. Hoewel ik vrij actief ben in de morgen, ben ik na twaalf stappen naar de wekker en visa versa er toch aardig klaar mee. Goedemorgen, maandag.
De rokerspaal is meestal een bron van enthousiaste verhalen en pakkende one-liners. Waar de gesprekken op de maandagochtend over de fraaie weekendgebeurtenissen moeten gaan, wordt er geklaagd over hoe verdomd vervelend deze maandagmorgen is. Het zware, educatieve werk moet weer worden opgepakt na dagen van plezier. Het ongenoegen daarover telt zwaarder dan het weekendgevoel.
De maandag aan het Paduaplein? Een als zo velen. Kinderen die met zonder buitenspelen. Een van de laatste mooie nazomerdagen van het jaar tweeduizenddertien. Ze hebben een drukke discussie over wiens baan het bladeren zoeken is. De ander moet de kastanjes vinden. Om vijf over half zes klinkt het fluitje voor het avondeten. Daarna is het tijd voor het Jeugdjournaal en dan onder de wol. De kinderen van het Paduaplein kennen de maandagochtend niet. Want hun dinsdagmorgen is niet hetzelfde als onze dinsdagochtend.
Bram Steenbeek woont aan het Tilburgse Paduaplein en daar gebeurt nogal wat. In Vanaf het Paduaplein houdt hij de gebeurtenissen bij.