Freddy had net een nieuwe baan, waarmee hij erg in zijn nopjes was. De baan was hem min of meer in de schoot geworpen. Hij kende de baas van het bedrijf, die een vriend was van zijn vader. Ondanks dat hij niet geheel voldeed aan de eisen voor de functie, had hij toch de baan gekregen. Het werd hem vanaf het begin duidelijk gemaakt dat zijn proefperiode beslissend zou zijn. Hij zou niet anders beoordeeld worden dan zijn collega’s.
Juist doordat hij op een ietwat oneerlijke manier aan de baan was gekomen, wilde Freddy aan zijn nieuwe collega’s laten zien dat hij een beste vent was. Een aanwinst voor het team. Aan iedereen die hij nog niet kende, gaf hij meteen een zelfgemaakt kaartje met zijn nieuwe e-mailadres. In zijn proeftijd kreeg hij nou eenmaal nog geen officieel visitekaartje van zijn werkgever. Wanneer hij zich voorstelde zei hij: “Hoi. Ik ben Freddy. Ik ben nieuw hier en doe alles dat te maken heeft met klantrelaties. Als je mijn hulp nodig hebt, kun je me hierop bereiken. Niet aarzelen, hè! Mijn deur staat altijd voor je open.”
Iedere ochtend was hij om half 8 als eerste op kantoor. Om toch te zorgen dat mensen wisten dat hij al zo vroeg aan het werk was, stuurde hij meteen na aankomst een paar mailtjes. Als hij om 8 uur zijn eerste kop koffie ging halen, liep hij met opzet 6 gangen om naar de koffieautomaat. Zodat andere vroege vogels konden zien dat die goede beste Freddy er ook al was.
Hij deed zijn best. Toen een van zijn collega’s jarig was, zorgde Freddy dat hij hem als eerste feliciteerde. Toen hij een plantje ging kopen voor op zijn kamer, kocht hij er meteen 5 voor de andere mensen op zijn gang. Hij vroeg consequent of iemand nog koffie of thee wilde, wanneer hij zelf naar de automaat ging. Hij vroeg uitgebreid aan de anderen hoe het met hun ging, hoe het thuis was en of de zwemles van hun kinderen de dag ervoor succesvol was geweest. Hij toonde interesse. Ook zijn werk leek hij goed te doen. Hij leverde op tijd. Hij deed altijd iets meer dan van hem gevraagd werd. Niets leek een succesvolle afronding van zijn proeftijd in de weg te staan.
Toen hij in zijn vijfde week bij de afdelingsbaas werd geroepen om zijn toekomst bij het bedrijf te bespreken, maakte Freddy zich dan ook nergens zorgen over. Met een brede glimlach liep hij door de gang en groette iedereen die hij tegenkwam. Hij nam vol zelfvertrouwen plaats in de stoel tegenover zijn baas. Hij klapte zijn handen in elkaar en zei grijnzend; “Nou. Laat maar horen!”
Zijn baas keek hem ernstig aan en keek daarna in een stapeltje papieren dat hij in zijn handen had. “Freddy, we hebben besloten je proeftijd niet te verlengen. Het spijt me.” Freddy dacht dat hij het verkeerd had verstaan. “Hoe bedoelt u,” vroeg hij.
“We hebben niets aan te merken op je werk, maar je ligt niet lekker in het team. Mensen vinden het niet prettig met je samen te werken. Vanzelfsprekend zijn we bereid een goede referentie te geven, want we zijn ervan overtuigd dat je op een andere plek wel goed tot je recht zal komen.” De afdelingsbaas stond al op en stak zijn hand uit. Freddy schudde verbijsterd de hand, kreeg een schouderklopje en mocht het stapeltje papieren meenemen dat zijn baas zo ernstig had bekeken. Binnen twee minuten stond hij weer buiten.
In zijn kantoortje vulde Freddy verdrietig een doos met de paar persoonlijke spullen die hij meegenomen had naar kantoor. Daarna ging hij zitten in zijn stoel en las wat er op de velletjes papier stond, die zijn baas hem had meegegeven. Hij zag een aantal citaten. Vast en zeker van de collega’s, die hij altijd zo hartelijk had begroet. “Freddy is een vervelende vent,” had één collega gezegd. “Ik voel me heel ongemakkelijk als hij in de buurt is,” een andere. Een derde collega had gezegd; “Hij is een misselijk mannetje.” Het laatste citaat – onderaan de pagina – sprak: “Iedere keer als ik hem zie heb ik de neiging hem op zijn bek te slaan.”
Freddy pakte de doos met zijn spullen en liep zijn kantoor uit. Tijdens zijn laatste tocht door de gang groette hij niemand. Hij sloeg de deur bij de uitgang van het kantoor achter zich dichtsloeg en kon nog net een snik onderdrukken. Hij wist niet wat hij verkeerd had gedaan.
Mark Thiessen ziet soms dingen en schrijft daar Proza van Mark over.
Beeld: Shutterstock