In Nederland is niet het parlement heer en meester over wetten, maar de rechter. Die slaat internationale verdragen hoger aan dan nationale besluiten. Dat is niet democratisch, benadrukken Thierry Baudet en Bastiaan Rijpkema.
Joost Taverne, jurist en Tweede Kamerlid voor de VVD, heeft de Nederlandse juristerij goed op de kast gekregen. Hij diende een wetsvoorstel in dat tornt aan de heilige status van het internationaal recht binnen de Nederlandse rechtsorde.
Bovendien haalt hij ook dat andere heilige huisje, rechterlijke toetsing, onderuit.
Als het aan Taverne ligt, is het parlement straks weer heer en meester over de uitleg van de Grondwet en verdragen – precies zoals het ooit bedoeld is. De Tweede Kamer mag dan weer zelf bepalen of een wet in overeenstemming is met internationaal recht, niet gehinderd door de ongekozen rechter. Buitengewoon verstandig plan.
Het is pertinent onjuist dat Nederland hiermee internationaal een scheve schaats zou rijden, zoals ons dikwijls wordt aangepraat. Het is precies andersom. In de Angelsaksische wereld is men bijvoorbeeld hogelijk verbaasd dat internationaal recht bij ons boven nationaal recht gaat. Dat het ook nog eens de rechter is die – geheel zelfstandig – mag bepalen wanneer democratische beslissingen opzij worden gezet, verbijstert hen. ‘Jullie hebben dus niet alleen rechterlijke toetsing, maar jullie toetsen daarbij niet aan jullie eigen grondwet, maar aan verdragen? Dan hebben jullie het slechtste van twee werelden!’, klinkt het.
Zo is het. We hebben een haast alomvattende rechterlijke toetsing, waarbij er tot overmaat van ramp niet eens getoetst wordt aan de eigen grondwet, maar aan de producten van diplomaten in internationale fora. Zo zijn bij de grondwetsherziening van 1953 in één klap het primaat van de democratische wetgever (door toetsing) en onze soevereiniteit (door de voorrang van verdragen) effectief om zeep geholpen.
Kijk naar het afgeschoten kraakverbod. Wie had kunnen vermoeden dat het ontnemen van gestolen huizen in strijd zou zijn met ‘het recht op privéleven’ uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Met een beroep op die nietszeggende, abstracte ‘mensenrechten’ hebben rechters schier oneindige mogelijkheden om democratische besluitvorming te doorkruisen. Herstel door ons parlement is er niet bij. Het wetsvoorstel-Taverne corrigeert deze historische fout.
Wat brengen juristen daar tegenin? Allereerst dat de wetgever, eenmaal bevrijd van rechterlijk toezicht, als een monster alle rechten van burgers zou verslinden: het schrikbeeld van de ‘tirannie van de meerderheid’. Dat klinkt indrukwekkend, maar is in werkelijkheid zeer onwaarschijnlijk omdat de democratische wetgever intern altijd buitengewoon verdeeld is.
Ons bedreigt eerder het omgekeerde: een ‘tirannie van de minderheid’ – waarbij een minuscuul, door geen enkele democratische meerderheid gecorrigeerd groepje rechters feitelijk de macht heeft alle besluiten van het parlement te overrulen. Waar Femke Halsema de rechterlijke toetsing nog wilde uitbreiden naar toetsing aan de grondwet, biedt Taverne nu eindelijk het enig juiste antwoord: niet méér toetsing, maar géén toetsing.
Een rechtsstaat is geen rechtersstaat. Ook zonder rechterlijke toetsing blijft de rechtsstaat behouden. Zo kent een land als Engeland geen rechterlijke toetsing, maar zouden toch weinigen willen betogen dat het land van de Magna Carta geen rechtsstaat is. Dus verdedig rechterlijke toetsing niet in naam van de rechtsstaat.
Natuurlijk, je kunt er een voorstander van zijn; je kunt vinden dat de beslissingen van het Nederlandse parlement overstemd moeten worden door de ‘internationale gemeenschap’ en door anonieme, niet-gekozen rechters – maar met ‘rechtsstaat’ heeft dat even weinig te maken als met democratie. Eerder met een tirannie van de minderheid – zeg dat dan ook gewoon.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad.