De Top 2000 komt dichterbij. Vanaf vandaag mogen we weer stemmen op onze lievelingshits. Een ideaal moment om je eigen favorieten de hemel in te prijzen en baggerplaten voor eeuwig te verdoemen uit de Lijst der lijsten. Een jaarlijks terugkerend wedstrijdje waarin iedereen gelijk heeft en niemand dus gelijk heeft, maar ja, het blijft toch leuk dat je er jaarlijks een klein aandeel in mag hebben.
Wees gerust, ik ga hier niet m’n eigen lijstje neergooien met achter iedere keuze een onderbouwing van vier alinea’s waarin ik een liedje toewijd aan mijn eerste kus, het schoolreisje in groep 6 en een herinnering die niemand wat boeit behalve mij. Ik pleit dit jaar alleen sterk voor een andere troonopvolger, één verandering op de lijst. Geen Queen, maar de Eagles op één.
Even voordat ik Freddie’s fanschare op de afroep – wat ik hoogstwaarschijnlijk al doe: ik heb niets tegen Queen. Het was een ijzersterke band met een fantastische zanger. Ik zal ook nooit beweren dat één van de Eagles een betere stem heeft dan Mercury, want daar gaat het mij niet om. Mark Knopfler kan qua stemgeluid ook niet tippen aan het muziekicoon, en toch vind ik Dire Straits weergaloos en veel mooier, evenals The Scorpions, Elvis en Eric Clapton. Het gaat mij echter om het nummer Bohemian Rhapsody als geheel. Wat natuurlijk speciaal en uniek blijft aan de hit, is dat het uit meerdere muziekdelen bestaat. Dat hoor ik fans van Queen ook vaak zeggen: “Het zit zo goed in elkaar. Een ijzersterke compositie.”
Dat het een geniale compositie is, zal ik niet ontkennen, maar ik vind dat Bohemian Rhapsody daar teveel om wordt bejubeld. Dat er wellicht geen ander lied zo knap en uniek in elkaar zit, betekent niet dat het daarom maar (bijna) ieder jaar opnieuw moet worden verkozen tot ‘het beste nummer allertijden’. In mijn ogen moet de nummer 1 feilloos doorlopen. Een lied waarin je je ogen sluit, wegdroomt en geen seconde wordt afgeleid. Geen abrupte overgangen, extra instrumentele versterking of verrassende vocale steun. Ik vind dat Bohemian Rhapsody teveel wordt bejubeld om de verschillende delen in het nummer. Die overgangen van laag naar hoog en van vocaal naar instrumentaal of vice versa zijn knap, maar doet me teveel denken aan een operastuk dan een muzieknummer.
Die weergaloze klassieker met die mysterieuze teksten, gezongen door Don Henley, die met zijn perfect bijpassende stem geboren is voor dit nummer, doet me veel meer. “We are all just prisoners here, of our own device”, gevangen in onze eigen levensstijl. En “they stab it with their steely knives but they just can’t kill the beast”, over de eindeloos terugkerende gevaren, de mislukkende pogingen om te ontsnappen aan de dagelijkse sleur, aan de routine. “You can check out any time you like, but you can never leave”. En dan ineens een jankende gitaarsolo die keihard binnenkomt, waarvan je iedere keer opnieuw hoopt dat ‘ie nooit meer ophoudt.
Ja, ik realiseerde me tijdens het schrijven van dit stuk minstens vijf keer dat ik natuurlijk ook maar m’n eigen muzikale mening verkondig. Maar ik hoop in de slotfase van dit jaar gewoon oprecht op een herhaling van 2010. Geen operastuk. Geen mamma-mia of Galilei Figaro. Geen ‘perfecte compositie’ zoals Bohemian Rhapsody misschien is, maar een mysterieus nummer vol verhaal en metaforen. Hotel California. In mijn ogen een eindeloze golf van melodisch genot.