De Tweede Wereldoorlog was op 5 mei 1945 voor velen nog niet afgelopen. Voor tienduizenden ‘landverraders’ begon toen de ellende pas. Zij werden opgesloten in interneringskampen, waar de omstandigheden vaak bar slecht waren. De meesten kwamen echter na een paar jaar weer vrij, omdat het voor Nederland geen optie was om deze grote groep mensen voor een lange tijd op te sluiten. Wel moesten deze ‘politiek delinquenten’ worden heropgevoed tot ‘goede vaderlanders’, alleen dan zouden ze weer mogen deelnemen aan de samenleving. De jonge historica Heleen Grevers heeft over de opsluiting en re-integratie van collaborateurs een doorwrocht proefschrift geschreven, Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België, 1944-1950.
Het promotieonderzoek van Grevers maakte deel uit van het NWO/NIOD-project ‘Erfenissen van collaboratie’, dat werd gecoördineerd door Ismee Tames. Haar eigen zoek heeft Tames gewijd aan de geschiedenis na de vrijlating. In tegenstelling tot Grevers concentreert Tames zich alleen op Nederland. Doorn in het vlees gaat over ‘foute’ Nederlanders in de jaren vijftig en zestig. Wat gebeurde er daarna met deze collaborateurs en hun directe familieleden? En hoe reageerde Nederland op deze mensen? Werden ze uiteindelijk geaccepteerd?
Omdat het onmogelijk was om alle collaborateurs te onderzoeken en te beschrijven koos Tames, terecht, voor de sneeuwbalmethode. Ze concentreerde zich op een aantal personen en een aantal netwerken van personen, om via hun verhalen te achterhalen hoe de maatschappelijke re-integratie van collaborateurs in de praktijk verliep. Op deze manier kwam ze achter de kern van het probleem: waarom sommige collaborateurs weer werden ingesloten in de samenleving, en andere niet.
Vanwege het feit dat de studie zich beperkt tot de jaren vijftig en zestig komen drie interessante zaken helaas niet aan bod: de zaak Menten (1976) over de Blaricumse miljonair en kunstrover Pieter Menten, de val van Willem Aantjes (1978) en de kwestie rond het NSB-lidmaatschap van de secretaris-generaal van de NAVO Joseph Luns (1979). Deze kwesties zijn trouwens uitgebreid in andere studies besproken. De affaire Adams (1966) over de foute senator van de Boerenpartij Hendrik Adams krijgt gelukkig wel veel aandacht. Deze affaire zegt ook veel over hoe de re-integratie van collaborateurs verliep.
Wat was er precies aan de hand? Adams had tijdens de Tweede Wereldoorlog nationaal-socialistische sympathieën gehad. Hij was lid geweest van de nazi-organisatie Saxo-Frisia, ondertekende zijn brieven met ‘Heil Hitler’ en schreef antisemitische artikelen voor het nazikrantje De Misthoorn. In 1966 kwam Adams in de Eerste Kamer namens de Boerenpartij. Direct na zijn installatie vroeg VVD-senator Jan Baas het woord. Hij was in 1944 een collega van Adams geweest op de Rijkslandbouwhogeschool in Emmen. Adams stond bekend als een nazi-sympathisant en zou na een ruzie tegen Baas hebben gezegd: ‘Ik, Adams, zal ervoor zorgen, dat jij zo spoedig mogelijk wordt gedeporteerd.’ Om deze reden kon Baas Adams niet accepteren als collega. Alleen als Adams berouw zou tonen over zijn verleden zou Baas vergevingsgezind kunnen zijn. Adams was dit echter niet van plan. Na de zitting stormde Adams woedend op Baas af. ‘”Jij proleet…,” schreeuwde hij’, vertelde Baas jaren later, ‘en toen heb ik hem een vuistslag gegeven.’ Adams werd afgevoerd met een blauwe oog.
De Boerenpartij was echter niet van plan om Adams te laten vallen. Hendrik Koekoek, de fractievoorzitter van de Boerenpartij in de Tweede Kamer, ging in de tegenaanval en zei dat er bij andere partijen ook mensen zaten met een dubieus oorlogsverleden. Alleen de Boerenpartij werd hier echter op afgerekend. Adams weigerde in de Eerste Kamer ook in te gaan op de beschuldigingen van Baas, en zei alleen dat het één groot complot was van de gevestigde partijen om de Boerenpartij dwars te zitten. Volgens de andere senatoren was de Boerenpartij niet het onderwerp van de discussie, maar het oorlogsverleden van Adams. Ze trapten niet in zijn afleidingsmanoeuvre. Koekoek overspeelde niet veel later zijn hand toen hij zei honderden brieven te hebben ontvangen van mensen, waaruit zou blijken dat bij alle vijf grote partijen (dat waren in de jaren zestig KVP, ARP, CHU, PvdA en VVD) ex-NSB’ers publieke functies vervulden. Koekoek werd door de Tweede Kamer uitgenodigd om die mensen maar eens te noemen. Hij kwam alleen met lokale politici. Het ging bovendien om politici die duidelijk afstand hadden genomen van hun foute verleden, in tegenstelling tot Adams. Om die reden werden ze door de politieke partijen geaccepteerd. De beschuldigingen waren soms ook vals. Adams en in zijn navolging Koekoek stelden dat VVD’er R. Zegering Hadders tijdens de oorlog Engelse piloten zou hebben verraden. Dit verhaal was een broodje aap. Omdat Koekoek echter weigerde zijn beschuldiging terug te nemen besloot de Tweede Kamer publiekelijk afstand van hem te nemen, en nam men een motie van wantrouwen tegen hem aan. Het was de eerste en enige keer dat het parlement voor een motie van wantrouwen stemde tegen één van zijn leden. Een parlementair unicum dus. Hoewel de Boerenpartij in 1967 zeven zetels kreeg zou het een margepartijtje blijven, dat niet serieus genomen werd door de rest van de Kamer. De opportunistische houding van de partij tegenover de Tweede Wereldoorlog werd immoreel gevonden.
In de loop van de jaren zestig veranderde de omgang met foute Nederlanders. Het progressieve maatschappelijke klimaat was hier debet aan. De morele categorieën ‘fout’ en fascistisch’ waren aan inflatie onderhevig. Opeens was iedereen die rechts was fout en fascistisch. Zo zei de linkse journalist Jan Rogier dat de Nederlandse middenstand collectief fascistisch georiënteerd was. Vrij Nederland deed aan de fascistenjacht mee en publiceerde veel stukken over Nederlandse bestuurders die ‘fout’ in de oorlog waren geweest.
Het bekendste boek over foute naoorlogse Nederlanders is de in 1991 verschenen studie Fout na de oorlog van de Leidse antropoloog Jaap van Donselaar. Hoewel dit boek zeer informatief is en veel inzicht biedt in de extreemrechtse netwerken in Nederland slaagt Van Donselaar er niet om een objectieve studie te schrijven. Zijn studie laat zich misschien wel beter vergelijken met een onthullend artikel uit een oud nummer van Vrij Nederland dan met een wetenschappelijk betoog. De kracht van Doorn in het vlees is dat historica Ismee Tames zich van morele oordelen onthoudt. Zij beschouwt ‘goed’ en ‘fout’ niet als morele categorieën maar kijkt gewoon naar hoe mensen met het oorlogsverleden omgingen.
Voor iedereen die rond 4 mei een zinnige opinie over de Tweede Wereldoorlog wil schrijven is de studie van Tames een must.
N.a.v. : Ismee Tames, Doorn in het vlees. Foute Nederlanders in de jaren vijftig en zestig (Amsterdam, uitgeverij Balans 2013). ISBN 9789460036996. €24,95.
Helen Grevers, Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België, 1944-1950 (Amsterdam, uitgeverij Balans 2013). ISBN 9789460037009. €18,95.
Ewout Klei is historicus. Hij denkt niet goed, hij denkt niet fout, maar in de kleur van zijn hart.