Queridos amigos e amigas, seguidores psicóticos. Ik zit hier in bilveter en met tranen in de ogen aan de rand van het zwembad de lezerspost door te nemen. Louter overweldigende en vooral ontroerende reacties op de eerste aflevering van Don Arturito’s Amazing South American Porco Loco Mambo Jambo Post! Er was slechts 1 dissonant geluid en wel van ‘usual suspect ‘ minister Frans Timmermans.
Het betreft een ziedende brief waarin hij schrijft dat ik beroerd Braziliaans-Portugees spreek, dat ik en Bas Paternotte de nagels aan zijn doodskist zijn, dat hij het flauw vindt dat ik hem altijd belachelijk maak op facebook en dat het helemaal niet kinderachtig is om op je je c.v. te zetten dat je Prins Frenske den Erste bent van Sint-Stevens-Woluwe, Heerlen en Hoensbroek. Aan het einde van het epistel schrijft hij in hoofdletters dat hij helemaal niet ijdel is en dat die laster, achterklap en agitprop afkomstig zijn van niet nader te noemen vijanden binnen de PvdA zoals Job Cohen, Max van den Berg en Jan Pronk.
Frenske, schreef ik hem beleefd terug, ik wil er verder geen woorden aan vuil maken. Ik zit in Zuid-Amerika te chillen en het zal mij worst en zoerfleisj wezen hoeveel Nederlandse soldaten er deelnemen aan de komende Paralympics dankzij de onzinnige strijd tegen de genetisch uitgedaagde woestijnhaatbaarden in het verre Mali. Maar goed, het is een edele zaak om te sterven voor de meerdere eer en glorie van ons Limburgs pauwtje, en hij zal zeker aan de beenloze voetballers denken als hij zijn nieuwe baantje in Brussel aanvaardt, volgend jaar.
Enfin. Rio de Janeiro dus. Het was ooit mijn lievelingsstad maar de aanvankelijke fascinatie is verdwenen. Dat overkwam mij ook met Ede-Wageningen. Rio ruikt trouwens best lekker, alsof er een stam apen in een botanische tuin heeft lopen schijten, maar tijdens de nieuwjaarswisseling begon ik ineens te hyperventileren op het strand van Copacabana. Ik werd bijna dood geperst door 3 miljoen transseksuelen die het kennelijk niet de moeite waard vinden om eens met een deorollertje onder de oksel te wrijven. Ik vermoed dat er in hun derde oksels veel meer activiteit plaatsvindt. Dat is nog niet het ergste: mijn imitatie-Rolex werd gestolen door een roedeltje lijmsnuivertjes dat u op deze foto nog heel verdienstelijk ziet dansen en schalks naar het vogeltje in mijn Lumix ziet koekeloeren. Dat wordt dus PVV stemmen bij ons consulaat in Rio.
Gelukkig werd ik warm onthaald door Elie, mijn oude vrind die eventjes buiten Rio de Pousada do Holandês uitbaat, voorheen The Flying Dutchman (Flying Dutchman uitspreken is voor Brazilianen net zo’n heidens karwei als een harde gee voor Fransje Timmermans). Elie maakte snel een caipirinha voor mij en voor Car en vertelde tussen het fredkapsiaanse goochelgeweld door dat hij zijn pousada tijdens de komende WK omdoopt tot Oranje Huis.
Het is maar dat u het weet. Tussen de drinkjes door vernam ik allerlei leuke weetjes over de inwoners van Rio, de zogeheten cariocas. Zo noemen ze zichzelf althans want iedereen buiten de stad noemt hen de 171’s zoals Amsterdammer 020’ ers worden genoemd.
Wetsartikel 171 handelt over estelionato, en dat zou je kunnen vertalen met flessentrekkerij, fraude en nog wat meer van die ellende. 171 is in de context van de cariocas synoniem geworden met pathologische leugenaar, waar niks mis mee is overigens, want dat doen onze roomse landgenoten onder de grote rivieren ook al sinds mensenheugenis. De carioca vindt zichzelf geweldig, Gods geschenk aan de wereld en de beste uitvinding sinds het gesneden witbrood. Maar goed, het is net als met politieagenten: als ze niks van je moeten, zijn het je beste vrienden. En de Honderdeenenzeventigers kunnen vreselijk goed feesten, al heeft dat mij dus een imitatie-Rolex gekost.
Overigens heb ik Rio de Janeiro al eens eerder literair beschreven, van binnenuit, waarbij ik zorgvuldig de versleten clichés heb vermeden. Dat kunt u hier onder lezen, gratis ende voor niks. Wat niet gratis is, is de reis die u naar het WK in Brazilië en ons Oranje kunt maken onder leiding van mascottekamerolifant Astrid Bloemen. La Bloemen aka Juffrouw Gargantua zal in een Hercules naar Rio de Janeiro worden getransporteerd, zo hoorde ik van mijn goede collega Jan Vriend van de Goi- en Eemlander.
Aanstaande zaterdag vindt u in die kwaliteitskrant de schitterende reportage die hij recentelijk met het zingende nijlpaard in Rio maakte, alles in het kader van de aanstaande Mundial dus.
Zo, dat was genoeg gelul en geouwehoer waar Allah’s zegen zekerlijk en gewis op zal rusten. Tijd voor literatuur van Tuur! Ik ga inmiddels aan de dis: een fijne feijoada ter stimulering van de stoelgang. Morgen het recept!
Carmen is een pitbull. Maandenlang heeft ze zich vastgebeten in Rio de Janeiro. Ik maakte enkel schamperende grapjes dat het haar nooit zou lukken, dat het een onmogelijke missie was. Ik vroeg haar steeds waarom ze zo geobsedeerd was door die cidade maravilhosa, door die spectaculaire stad die lijkt te zijn weggewandeld uit een ansichtkaart. ‘Arturito, jij wilde toch altijd zo graag eens in Beiroet en Jeruzalem gewoond hebben, waarom vind je het zo gek dat ik in Rio wil wonen, iedereen heeft toch zijn dromen? Let me live my dreams. ’
Tussen neus en lippen vertelde ze mij dat haar ouders op huwelijksreis gingen naar Rio de Janeiro en het nabijgelegen Búzios, een exotische badplaats die wereldberoemd werd door Brigitte Bardot. Brigitte Bardot was de grote heldin van haar moeder Louise. ‘Maman heeft me een keer gezegd dat die huwelijksreis de mooiste tijd van haar leven was, dat het de meest onbekommerde tijd van haar leven was. Rio en Búzios waren haar aardse paradijs.’
Nu is het Carmen dan gelukt. Ons leven in het magische Rio de Janeiro is regelmatiger dan ons leven in Asunción en bepaald niet glamoureus. We wonen inmiddels drie maanden in een schoenendoos aan de Rua Catete, op een paar minuten lopen van het strand van Flamengo. Iedere ochtend staan we om vijf uur op en zigzaggen we tussen de uitgetelde crackjunks en minderjarige lijmsnuivers naar de Guanabarabaai. We wandelen een uur op blote voeten door het mulle witte zand en vergapen ons aan de honderden afgetrainde bejaarden die ons er in militaire draf uit lopen. Dan zwemmen we een halfuur, met uitzicht op Christus, de Suikerbroodberg en de nationale luchthaven Santos Dumont. Het gebrul van de motoren is indrukwekkend, de geur van de zee en kerosine doen weldadig aan na de landelijke koeienpoeplucht van Paraguay. In de peperdure Princesa-supermarkt aan de Rua Catete kopen we vervolgens volkorenbrood, muesli, yoghurt, guavesap en biologische kaas. Carmen is nu fulltime vegetariër en uit solidariteit eet ik ook geen vlees meer. Ik sta nog steeds droog en voel me herboren. Carmen maakt mij regelmatig voor extremist uit, omdat er bij mij geen tussenweg is. Een militair regime is echter de enige remedie tegen mijn verslavingen en ze moet zich daar maar bij neerleggen. Dan ben ik maar saai.
Na het ontbijt wandelen we naar het kantoor van onze stichting, in het oude centrum van de stad, tussen de wolkenkrabbers. De stichting opereert hoofdzakelijk in de favela’s. De meer dan honderd medewerkers voeren een uitputtende strijd tegen de corruptie en het geweld en proberen het leven in de sloppenwijken aangenamer te maken. De politie en gemeente durven de favela’s niet in, alle voorzieningen worden door de stichting geregeld, van de vuilnisophaaldienst tot de scholen en de gezondheidsposten.
We krijgen geen salaris voor ons hand- en spanwerk maar wonen gratis in het piepkleine appartement. Gelukkig heb ik voor het eerst in lange tijd wat eigen geld, mijn Brussel-boek verkoopt beter dan verwacht. Carmen is dolgelukkig, ze heeft drie nieuwe jurken en vijf paar schoenen gekocht.
We proberen zo min mogelijk aan onze honden te denken. Als we ’s avonds op bed liggen met onze Portugese grammatica, verwachten we dat ze elk moment op ons kunnen springen. Ik voel me schuldig dat ik Jagua, Fabia en Raya heb achtergelaten. Maar ons appartement is eigenlijk al te klein voor twee personen, we kunnen onze kont niet keren zonder tegen elkaar aan te botsen, en het transport van de beesten naar Rio de Janeiro was een logistieke nachtmerrie geworden. Op het Braziliaanse consulaat in Asunción werd ons verteld dat ieder beest een chip geïmplanteerd moest krijgen met alle gegevens over hun vaccinaties en hun lichamelijke toestand. De enige dierenarts in Asunción die de chips af mag geven is El Turco, Raul. Iedere chip kost vijfhonderd dollar. Vervolgens hadden we een busje moeten huren en met de drie beesten tweeduizend kilometer moeten overbruggen. Gelukkig hebben we een tijdelijke oplossing gevonden. Twee buurmeisjes zijn in ons huis getrokken en passen tegen een vergoeding op de beesten tot we een groter huis hebben gevonden in Rio. Dan halen we ze op, dat is althans het plan.
Maar woningen met een tuin zijn stinkend duur, ik heb er een hard hoofd in. Rio is een paradijs voor huisdieren en dat maakt het extra pijnlijk. Carmen knuffelt alle honden op straat en praat honderduit met de eigenaren. Ik zeg tegen iedereen dat mijn verloofde hondenfluisteraar is. In het weekblad Veja las ik een reportage, getiteld: ‘Tudo pela saúde deles’, alles voor hun gezondheid. In Brazilië wonen drieëndertig miljoen honden en zeventien miljoen katten. In iedere woning woont 1,55 hond, al heb ik geen idee hoe dat eruitziet. Die beestenstapel eet op jaarbasis 1,7 miljoen ton aan Pal, Pedigree, Whiskas en wat dies meer zij: een berg vreten gelijk aan zeven keer de omvang van de piramide van Gizeh in Egypte, aldus Veja.
We slijten onze dagen als insipide klerken op het benauwde kantoor, komen amper in de favela. Eén keer kregen we met nog twee vrijwilligers een obligate rondleiding van een dag door de sloppenwijken met exotische namen als Vila Cruzeiro, Complexo de Alemáo, Rocinha, Furquim Mendes, Vila Alianga, Vila Vintem, Vila Nova en Vila Beira Mar. Onze chauffeur vertelde het ene na het ander gruwelverhaal, Carmen zat stijf op de achterbank. Roberto wees naar een enorme villa die hoog boven een faleva uittorende. ‘Die is van King Kong, een drugsbaron. Ik reed eens een Duitse journalist rond, we stopten bij een voetbalveldje in de favela. King Kong wilde indruk maken op de journalist en zei tegen zijn soldaten dat ze moesten voetballen. Een van zijn adjudanten had daar geen zin in. King Kong schoot hem ter plekke een kogel door de kop, pakte een groot kapmes en zaagde het hoofd van de adjudant af. Toen kregen de anderen de opdracht om met dat hoofd te gaan voetballen. De journalist heeft mijn auto daarna ondergekotst, ik denk niet dat hij het verhaal ooit heeft opgeschreven.’
In onze jeep werd het angstaanjagend stil. Roberto stelde ons gerust: ‘De favela’s zijn veiliger dan de rest van de stad: als iemand het waagt een medewerker van onze stichting te beroven, schiet de mafia de eerste keer een kogel door zijn hand. De tweede keer wordt hij zonder pardon tegen een boom gezet voor een genadeschot.’ Lachend voegde Roberto eraan toe dat de Firma, zoals de maffia genoemd wordt, rust wil in de favela’s want dat is beter voor de drugs- en wapenhandel. Het overvallen van vrachtwagens is een andere bron van inkomsten: die worden klemgereden op de snelweg en in de favela leeggehaald. Roberto: ‘Laatst waren er ineens vijfhonderd plasma-tv’s te koop, voor een spotprijs, en diezelfde dag was er ook een truck vol drank leeggehaald, we hadden dus dubbel feest.’
De favela’s worden bewaakt door soldados, jongens die vaak niet ouder dan achttien zijn. Roberto zei dat hij banger is voor de milities dan voor de politie. De milities worden gevormd door criminelen die uit andere bendes zijn verstoten en door oud-agenten. Die rijden regelmatig vijandige favela’s binnen met geblindeerde auto’s en schieten dan op alles wat los en vast zit. De meeste doden vallen door verdwaalde kogels. Onze stichting regelt tusen de twaalfhonderd en vijftienhonderd begrafenissen per jaar en krijgt kwantumkorting bij de begrafenisondernemer: een sobere teraardebestelling kost tweehonderd real in plaats van de normale vierhonderdvijftig.
Regelmatig komen er televisieploegen uit Europa, onder aanvoering van piepjonge soapacteurs of presentatoren van grote shows. Ik regel samen met Hermann, de Zwitserse directeur van de stichting, hun verblijf. De ijdeltuiten komen zogenaamd om de arme negertjes in de favela te helpen maar zijn tijdens het draaien enkel zelf in beeld, het liefst in een zo ellendig mogelijk decor. Ik moet ervan kotsen, net als mijn baas. Maar Hermann heeft de publiciteit hard nodig, er is altijd geld tekort. Hij heeft alles overleefd, tot schijnexecuties door de Firma en de politie toe. Hermann vertelde me dat hij statistisch gezien een keer aan de beurt komt, dat zijn naam al op de kogel staat. Ik mag Hermann graag, ook al heeft hij mij verteld dat ik eigenlijk niet zo geschikt ben voor mijn werk.
Onze buurt lijkt op Harlem in de jaren tachtig: honderden dakloze halfnaakte cracknegers hangen voor ons huis, vaak met het schuim op hun bek. Pal naast ons appartement bevindt zich een trap die naar een favela boven op een berg voert. Het is een boca de fumo, een verkooppunt van drugs. ’s Nachts staat er een file voor onze deur, glimmende auto’s met blanke yuppen kopen dan hun dope in. In de favela worden in het weekeinde enorme feesten georganiseerd door de drugsbendes, de beruchte baile funks en liggen we in ons bed te stuiteren van de pompende beats, die pas tegen het ochtendgloren wegsterven.
In onze straat liggen honderden plastic bekers van maté, kruidenthee. De junks prikken gaatjes in het deksel, laten de thee eruit lopen en gebruiken de beker als pijp om crack mee te roken. Er hangt altijd een cocaïnewalm in de straat, ik kan er niet tegen, mijn sluimerende junkiegeest raakt geactiveerd. Carmen vindt het gajes zielig, ze geeft brood en melk aan de lijmsnuivertjes die soms niet ouder zijn dan zes jaar. Ik heb haar een keer midden op straat uitgescholden, gezegd dat het zinloos was wat ze deed, dat het water naar de zee dragen was. Ik schold haar uit voor moeder Teresa, zij schold mij uit voor Adolf Hitler, stak ten overvloede twee vingers in haar neus en deed de ganzenpas. Voorbijgangers moesten lachen, ik deed Carmen vervolgens weer na. Carmen heeft een punt: naarmate ik ascetischer word, word ik minder tolerant. Ik heb haar uitgelegd dat ik mijn hele leven tussen de liegende, bedriegende, stelende en gewelddadige Marokkanen, negers, heroïnehoeren met hiv, half weggerotte Duitse en Italiaanse junks, volslagen psychotisch Nederlands en Belgisch arbeidersuitschot heb gezeten, dat ik geen geduld en kracht meer heb voor de cracknegers en de lijmsnuivertjes van Rio de Janeiro. ‘Voor mijn part gaan ze allemaal dood, de wereld zal er enkel beter van worden. Ze prikken je lek voor tien reais, Carmen, ze hebben schijt aan je. Hou toch eens op met dat bespottelijke schuldgevoel van je, met jouw misplaatste missie, met het waanidee dat je de wereld kunt redden. Ik heb het al druk genoeg met het redden van mijzelf, en dat gaat de laatste tijd vrij redelijk.Carmen geniet met volle teugen van Rio, ik voel mij een oude man die achter haar aan sjokt. We hebben de afgelopen week gratis concerten van het Rio Harpfestival bezocht. Gisteren bestierf ik het, in het Museu Nacional de Belas Artes, tussen de homopaartjes, dametjes met paars haar of met haaruitval en de notabelen van de stad. Carmen was door het dolle heen toen ze de klassieker Mambo Jambo zag aangekondigd in een filmhuis in Botafogo. ‘Arturo, we moeten naar die film, dat is de lievelingsfilm van mijn moeder, de plaat met de soundtrack draaide ze helemaal grijs, vaak dansten we samen door de kamer.’ Ze greep me beet en begon wild te dansen op denkbeeldige muziek, sleurde mij mee, zong met haar schorre stem minuten lang ‘Mambo ambo, Mambo Jambo, Mambo Jambo.’
Afgelopen zondag wandelden we in alle vroegte naar een museum in het hart van de stad, die uitgestorven was. We liepen een zijstraat van de Rio Branco in, het rook er enorm naar pis. Ik wilde tegen Carmen zeggen dat ik het onheilspellend vond maar het was al te laat. We hoorden luid gebrul, er kwam een neger met een enorm slagersmes op ons afrennen, met vier negers in zijn kielzog. Ik ging onmiddellijk zitten, met mijn hoofd omhoog, Carmen bleef verbaasd staan. ‘Godverdomme, Carmen, ga zitten, onmiddellijk, doe wat ik zeg, nu.’ Ik haalde een propje biljetten uit mijn zak en gaf dat aan de neger met het mes. Een andere neger begon mij te stofzuigen en haalde mijn Nokia triomfantelijk uit de zak. Een andere man rukte de tas van Carmen uit haar hand, het gebeurde in een oogwenk. Carmen gilde nog dat ze haar tas terug wilde, dat het een cadeau van haar moeder was. De neger met het slagersmes maakte een stekende beweging, Carmen begon te krijsen. Toen waren de wildemannen weg.
Verstijfd liepen we naar huis, al waren we opgelucht dat we nog leefden en geen belangrijkse documenten bij ons hadden. De hele zondag bleven we binnen, keken nerveus naar televisieprogramma’s die enkel over het geweld in de stad gingen. We zeiden geen woord tegen elkaar. De volgende dag las ik in de krant een verhaal over twee Engelse toeristes die de Braziliaanse politie hadden geprobeerd te belazeren. Op het politiebureau meldden ze dat hun bagage was gestolen in het hotel, in een poging de reisverzekering te tillen. De waarde van de vermiste goederen bedroeg volgens de dames rond de duizend euro. Een politieman was zo aardig om met de geschokte dames mee te lopen naar het hotel, waar alle gestolen spulletjes keurig in de kast bleken te liggen. ’s Avonds zagen we de meisjes op het Braziliaanse televisienieuws, ze huilden tranen met tuiten. Tijdens hun verblijf in de gevangenis was hun door de gedetineerden gevraagd of ze lesbisch waren. Ze hadden doodsangsten uitgestaan voor de lesbiennes in de bajes en waren inmiddels op borgsom vrijgekomen, wachtend op een showproces. Rio de Janeiro was de permanent slechte berichtgeving beu en wilde een daad stellen.