Een vriend van me, Remy Habets, maakt kunst. Een tijdje terug zou ik bij een echte expositie “in het wild” van hem langsgaan. De expo was tot laat open, het was al donker toen ik mijn fiets tegen het gebouw zette. Ik was de enige bezoeker. Remy was natuurlijk blij om mij te zien. Ik was ook blij om hem te zien. We mogen elkaar wel.
De werken waar Remy suppoost voor speelde die avond werden getoond in een kale betonnen ruimte, een soort pop-up galerie. Het geheel heette dan ook Casco Concreet. Ik hou wel van kaal beton, mijn enige bezwaar was eigenlijk dat het er akelig koud was. Remy leidde me langs allerlei werken. Er waren onduidelijke werken die vooral in theorie mooi waren maar in de praktijk neerkwamen op bijvoorbeeld wat geel poeder in een hoekje. In principe niet beter of slechter dan de andere werken, maar vaag. En net een beetje te makkelijk, vond ik.
Sommige werken waren om andere redenen interessant dan bedoeld. Er hing bijvoorbeeld een onduidelijk blauwig hokjesschilderij, in een grof gelaste metalen lijst, die door de spanbanden waar het aan opgehangen was half uit elkaar getrokken werd, wat het meest spannende aan dat kunstwerk was.
Er was ook een heel erg lange gekrulde metalen draad die grappige echo’s in je hoofd gaf als je er in beet en hem bewoog, maar ik snapte niet precies waarom dat kunst was en niet een grappig iets over geluid in wetenschapsmuseum NEMO.
Er waren natuurlijk ook kunstwerken die me wel aanspraken. Een verduisterde ruimte met geluid dat ik me niet meer precies voor de geest kan halen en de waaklichtjes van allerlei huishoudelectronica deed me denken aan het leven van de dingen, ‘s nachts als we slapen. Een lichtbeeld van een woestijnduin met een bezem erbij bracht me in gedachten bij Saint-Exupéry en de Kleine Prins.
Ik zag de koninklijke kleine al met de grote bezem rondjes lopen in het woestijnzand, allerlei zen-tuin-achtige vormen makend, die vervolgens beetje bij beetje weer weggeblazen werden door de wind tot de duin zijn oorspronkelijke perfectie weer terug had. Dit alles terwijl ik en het prinsje glimlachend toekeken.
Ook een kunstwerk van grijze los hangende ledematen staat me nog een beetje bij, en iets met houten huisjes.
Het werk van Remy zelf sprak me het meest aan, omdat ik hem ken. Op een soort stellage van bakstenen stond een gipsen schedel. Op zich een aardig werk, een beetje cartoonesk voodoo-achtig, tot je weet dat dit een afgietsel is van Remy’s eigen hoofd, waaruit hij zelf zijn schedel gebeiteld heeft. Mijn vriend is al jaren op deze manier bezig met geweld, verminking en dood. Waarom weet hij ook niet precies. Misschien omdat gewelddadige momenten vaak zo’n fascinerend kort moment duren, en toch tot zulke definitieve, grote veranderingen in ons leven leiden. In extremo: tot het einde ervan.
Ik heb mijzelf ook wel eens afgevraagd of mijn hoofd een mooie schedel zou opleveren. Ik snap dat de gedachte dat onder je hoofdhuid een heuse doodskop zit te wachten, en dan niet op jou, zich als een soort software-bug in je gedachten kan vastbijten en de invasieve dwang ervan je pas los laat, als je van je eigen hoofd ook daadwerkelijk een schedel gemaakt hebt. Gelukkig doet Remy dat soort gewelddaden in gips. Voor mijzelf heb ik het schedelvraagstuk opgelost door erover te denken in termen van steiger of stellagebouw. Er moet een doos om die weke hersenen, het is ook handig als de oogbollen ieder een eigen nis hebben. Verder zijn de bewegelijke gezichtsspieren natuurlijk niet bruikbaar zonder ophangpunt. Sinds ik een en ander in die termen voor mijzelf gerechtvaardigd heb, zie ik er minder onheil, dreiging en dood in schedels en kan ik het ook beter hebben dat ik de contouren van mijn eigen schedel in de spiegel kan zien.
Een tweede werk van Remy was een zwartgeblakerd gipsen afgietsel van zijn eigen hoofd op een half doorgeroeste metalen emmer. Een mooi, boeiend werk, dat heel simpel vergankelijkheid en dat alle vlees als gras is uitbeeldde. De doorgeroeste emmer, niet ver van uiteenvallen in losse schilfers ijzerroest, was een mooie sokkel voor de afgefikte kop. Natuurlijk niet echt afgebrand, want gips brandt niet van zichzelf, maar met wat benzine kun je toch een aardige zwarte korst om zo’n hoofd creëren. Het mooie van dit werk is dat het de vernietiging verder abstraheert.
Als je je eigen hoofd van vlees in de fik steekt, zijn de gevolgen immers heel anders. Gelukkig, in plaats van gruwelijke verminking en niet meer te herstellen littekenweefsel was hier slechts sprake van een koolzwarte korst . Met een staalborstel zou je bij wijze van spreken de oude kop weer tevoorschijn kunnen toveren. Het was meer de vernietiging van een idee van het zelf, dan de vernietiging van het zelf. En misschien bedoelt Remy dat ook wel. Dat het gips of het marmer zich niet zoveel van een eventuele museumbrand aantrekt, en onder de balken van het ingestorte dak de beelden er relatief onaangedaan bij liggen, weliswaar zonder verklarende plakaatjes en zonder bezoekers, maar in wezen intact. Onvergankelijk en onaangedaan door geweld, verminking en dood, omdat ze al dood zijn.
Het werk dat me het meest raakte was een derde gipsen hoofd, liggend op een stapel papier vol met cijfertjes met een soort ooglapje voor een oog, gemaakt van een munt. Toen Remy me vroeg wat ik erin zag zei ik direct “de ondergang van het kapitalisme”. Met de munt was de man aan een oog blind, immers, en hij lag half slapend op een stapel berekeningen, die wel over geld zouden gaan.
Maar dit bleek Remy’s ontroerende monument voor zijn onlangs overleden vader te zijn. Hij vertelde me dat de munt op het oog dezelfde was als die waarmee zijn vader jarenlang getosst had. Kop of munt… Dat laatste zal ik even toelichten: Remy’s vader heeft heel zijn leven lang geprobeerd een manier te vinden om de roulette-tafel te verslaan. Een manier te vinden om kansberekening, om de statistiek zelve te slim af te zijn. Zonder dat ik er veel van af weet, lijkt mij dit net zoiets als het zoeken naar een perpetuum mobile. Onmogelijk dus.
Remy’s vader moet dat haast ook wel geweten hebben, maar het was, net als Remy’s goedgemutste worsteling met geweld, verminking en dood, iets dat hij niet kon laten. Een sofware-bug ergens in zijn hersens, waardoor hij er maar mee bezig bleef. Jaar in jaar uit heeft Habets senior schriften vol gepend met formules, tabellen, getallen en kruis of munt toss resultaten. Dozen vol met schriften uiteindelijk, een halve kelder vol. Misschien ging het hem uiteindelijk niet eens meer om het uiteindelijke resultaat, maar was het gewoon een hobby geworden, iets dat hij graag deed en hem een goed gevoel gaf. Zoals het bidden van de rozenkrans dat is voor gelovigen. En zo zie ik het ook een beetje. Deze dozen vol papier zijn een stil gebed van Remy’s vader aan de goden van het lot. De reeksen getallen een kwantitatieve smeekbede, om wellicht nu eens, voor deze ene keer, het oor van de willekeur te neigen, en de werkelijkheid een heel klein beetje te verbuigen.
Dat derde gipsen hoofd van Remy ís het hoofd van zijn vader. Het ligt onaangedaan, op geen enkele wijze verminkt, op een stapel papier met berekeningen alsof het een hoofdkussen is, alsof het er vertrouwen in stelt. De munt van het lot is voor een oog gebonden, omdat Habets senior vrijwel elke dag in die beker keek. Ik heb wel eens gehoord van een man die een Boeing vermaalde en opat. Dit is mooier. Dit is armworstelen met vrouwe Fortuna zelf. Uiteindelijk niet eens meer om te winnen, maar omdat je niet anders meer weet. Zoals we dat allemaal eigenlijk doen, kleine aardse krabbelaars die we zijn. En het allermooiste vind ik nog dat Remy van de papieren een urn gaat maken, om de as van zijn vader in te bewaren. De schrijver Jeroen Brouwers heeft eens gezegd dat hij voor zichzelf een praalgraf van literatuur wil schrijven. De vader van Remy Habets krijgt een laatste rustplaats gemaakt van kansen.
Casco Concreet Groepsexpositie @ Under MAX – Europaplein 702 Utrecht 30 November tot 2 februari 2014