De larmoyante situatie in Overtoomse Veld en een reeks minstens zulke beroerde buurten in Osdorp, Geuzenveld, Bos en Lommer (Nieuw-West), de Indische Buurt en de Transfaalbuurt in Amsterdam Oost; de Diamantbuurt en Henrick de Keijserplein-buurt in de Pijp (Amsterdam Zuid), was geen bolbliksem die bij klaarlichte hemel uit het niets verscheen.
Al 25 jaar geleden, in 1988, werd de snel groeiende onevenredig grote bijdrage van Marokkaanse jongens aan de zware straatcriminaliteit zichtbaar gemaakt na een kort inventariserend gemeentelijk onderzoek: ‘Marokkaanse daders in de binnenstad’.
De uitkomsten van dat onderzoek werden naar het Parool gelekt, dat er in december van dat jaar een artikel over publiceerde waarin werd gemeld dat twee- tot driehonderd Marokkaanse jongens in hiërarchische jeugdbendes opereerden die de binnenstad terroriseerden. ‘De publicatie genereerde een storm aan publiciteit,’ vertelde de ambtenaar die nauw bij het onderzoek betrokken was. ‘De belangrijkste conclusie van dat onderzoek was niet alleen dat er Marokkaanse bendes actief waren in de binnenstad, maar dat als we niet uitkeken binnen afzienbare tijd hun jongere broers ook het criminele pad op zouden gaan en dat dus de ontsporing van een hele generatie Marokkanen dreigde. Deze conclusies veroorzaakten veel ophef, want het louter rapporteren van deze feiten getuigde volgens sommigen van fascisme en racisme.’
Maar er gebeurde, zoals gebruikelijk, helemaal niets. Er kwam geen plan van aanpak of een koersverandering bij politie en justitie en deze donkere profetie werd werkelijkheid.
Hans Werdmölder, auteur van Marokkaanse lieverdjes (2005) meldde in zijn uitstekende boek dat hij via een anonieme bron de kennis had opgedaan dat zeventig procent van de Marokkaanse jongens in Amsterdam in aanraking zou zijn gekomen met de politie. In een interview van Martin Sommer met Werdmölder in de Volkskrant (10 juni 2005), werd dit cijfer opnieuw genoemd: ‘Op het Amsterdamse gemeentehuis fluisterde een deep throat hem in dat 60 tot 70 procent van de Marokkaanse jongens bekend was bij de politie – politiek correct cijfer: 10 procent.’
Ik vermoedde wie deze deep throat was, belde hem op en kreeg bevestiging van dit cijfer en hoorde nog meer details. Het betrof een onderzoek dat rond 2000 in opdracht van de Dienst Openbare Orde en Veiligheid was gedaan door de politie. Ambtenaren mogen namelijk niet in die bestanden kijken. ‘In aanraking gekomen met de politie’, zoals het vaak wordt geformuleerd, betekent niet een aai over de bol of een ferme handdruk, maar een aanhouding en het opmaken van een proces verbaal van een strafbaar feit. Politiemensen zochten in de registers naar processen-verbaal van Marokkaanse jongens tussen de 12 en de 24 jaar die in drie concentratiebuurten in Amsterdam woonden: de Chassébuurt in De Baarsjes, de Staalmanpleinbuurt en de Mondriaanbuurt (Overtoomse Veld-Noord) in Slotervaart. Ze zochten naar jongens met een Marokkaanse afkomst dus ook de jongens die weliswaar als Nederlander in de registers vermeld stonden, maar van Marokkaanse komaf waren, werden meegeteld in dit onderzoek.
‘Het verbaast me niets. Ze zijn bij de politie zo incompetent, dat ze zelf niet eens meer weten wat ze zelf onderzocht hebben.’
Het onderzoek betrof gepleegde criminele feiten over een periode van vele jaren en is daarom niet te vergelijken met gewone criminaliteitscijfers waarbij het altijd om een bepaald jaar gaat. Er werd gezocht op ‘echte’ criminele feiten, zoals inbraken, mishandelingen, doodslag, berovingen, gewapende overvallen, auto- en woninginbraken en dergelijke. De onderzoekers kwamen tot een schokkende conclusie want alle Marokkaanse jongens in deze drie buurten tussen de 12 en de 24 jaar kwamen toen in het politieregister met één of meerdere processen verbaal voor en hadden dus criminele antecedenten. Na extrapolatie werd een gemiddelde van zeventig procent voor heel Amsterdam bepaald. De resultaten van dit onderzoek zijn nooit naar buiten gebracht door de gemeente.
De afdeling voorlichting van de politie ontkende in 2009 zelfs dat er ooit een dergelijk onderzoek had plaats gevonden, vernam toenmalig journalist Pieter Hilhorst toen hij dit cijfer wilde verifiëren. De anonieme bron zei daarover: ‘Het verbaast me niets. Ze zijn bij de politie zo incompetent dat ze zelf niet eens meer weten wat ze zelf onderzocht hebben.’
De Korpsleiding van de Utrechtse politie meldde ook reeds in zijn jaarverslag 2000 dat tachtig procent van de jeugdcriminaliteit in de regio Utrecht voor rekening kwam van een harde kern van circa vijfhonderd jongeren die ‘overwegend’ uit Marokkaanse jongens bestond, ook al maakten zij slechts twintig procent uit van het totale aantal jeugddelinquenten in de regio. Toen al werd geconstateerd dat het aantal 12- tot 15-jarigen harde kern-criminelen aan het toenemen was (Bron: De Volkskrant, 29 mei 2001) en de gepleegde feiten steeds zwaarder werden.
‘Sommige daders worden vier tot tien keer per jaar opgepakt, een enkeling zelfs 17 keer’, vertelde toenmalig korpschef Vogelzang in de Volkskrant, die ook constateerde dat ‘het stafsysteem geen effect’ had. Daarmee verwees hij naar de leer- en werkstraffen die kennelijk steeds werden opgelegd door de strafrechter. ‘Het zijn instrumenten die nooit bedoeld waren voor zware criminaliteit. De jongeren gaan tijdens zo’n traject gewoon door met criminele activiteiten, van die leerstraffen trekken ze zich geen hout aan.’
Weer tien jaar later, in een artikel dat 23 oktober 2010 in Trouw verscheen – Grootte harde kern klopt wel– stelde de projectleider van de Aanpak harde kern van de gemeente Amsterdam op basis van eigen gemeentelijk onderzoek dat er in dat jaar in Amsterdam 1500 harde kern-criminelen waren.
Uit de landelijke gegevens bleek dat 35 procent van de seriecriminelen de Marokkaanse nationaliteit had. ‘Als je weet dat in die leeftijdsgroep ongeveer de helft van de Marokkanen de Nederlandse nationaliteit heeft aangenomen, kun je schatten dat 70 procent Marokkaans is,’ zei de projectleider in het Trouw-artikel.
Als dat klopt, dan komen we op een aantal van 1050 harde kerners van Marokkaanse afkomst in Amsterdam en dat zijn dan alleen nog maar de criminelen tussen de 12 en 25 die zich structureel schuldig maken aan zware strafbare feiten als straatroof, inbraken, geweldsdelicten en roofovervallen.
De onderzoekers gingen bovendien uit van een pakkans van 18 procent, terwijl die in werkelijkheid waarschijnlijk veel en veel lager ligt. Alle criminelen die 25 jaar of ouder zijn komen niet meer voor in de statistische werkelijkheid van de overheid.
‘Van de Marokkaans-Nederlandse jongemannen in Rotterdam in de leeftijd van 18 tot 24 is bijna 55 procent met de politie in aanraking gekomen op verdenking van een delict.’
Volgens een onderzoek van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) zijn er in heel Nederland in totaal 14.462 Marokkaanse criminelen of van criminaliteit verdachte Marokkanen in kaart gebracht (Bron: Sjors van Beek in Binnenlands Bestuur, 12 maart 2010). Van alle Marokkaanse criminelen en verdachten in ons Koninkrijk kwam wel zeventien procent uit Amsterdam want in de hoofdstad telde de KLPD 2497 Marokkaanse criminelen of verdachten.
Gemiddeld is 38,7 procent van de Marokkaanse mannen tussen de 12 en de 24 jaar in de 22 zogeheten Marokkanengemeenten ‘één of meerdere malen bij de politie beland’, schreef Sjors van Beek in Binnenlands Bestuur (4 november 2011). In Den Bosch was het percentage 47,7 procent, in Zeist 47,3 procent, in Gouda 46,3 procent, in Veenendaal 44,9 procent, in Amersfoort 44,6 procent. ‘Ook in Maassluis, Oosterhout, Schiedam, Nijmegen, Utrecht, Ede, Leiden en Den Haag, lagen de percentages boven de 40 procent’, schreef Van Beek. Hij haalde deze cijfers uit de gemeentelijke deelrapporten die verschenen bij de landelijke monitor over Marokkaanse en Antilliaanse Nederlanders 2011 van researchinstituut Risbo (Erasmus Universiteit).
In zijn afscheidsrede in 2009 meldde hoogleraar criminologie aan de Universiteit Utrecht Frank Bovenkerk: ‘Van de Marokkaans-Nederlandse jongemannen in Rotterdam in de leeftijd van 18 tot 24 is bijna 55 procent met de politie in aanraking gekomen op verdenking van een delict.’ Bron: Volkskrant, 4 juni 2009, door Janny Groen en Annieke Kranenberg.
Opvallend is Bovenkerks beperking tot de leeftijdscategorie 18 tot 24 jaar terwijl uit de vele onderzoeken over dit onderwerp blijkt dat een flinke groep Marokkaanse jongens vaak al vanaf hun twaalfde het criminele pad op gaan. Voor Antilliaanse en Surinaamse Rotterdammers in dezelfde leeftijdscategorie was dat percentage 40 procent, volgens de toenmalig hoogleraar. Voor Turks-Nederlandse mannen 36, en voor autochtone Rotterdammers 18,4 procent.
Toch werd Marcouch in Slotervaart en rest van Amsterdam jarenlang geconfronteerd met afweer en galspuiterij uit Marokkaanse kring als hij zich kritisch uitliet over deze grote groep Marokkanen die hun dagelijks brood verdienen met berovingen en de grootschalige handel in drugs. Een grote groep Marokkanen (en trouwens ook Nederlanders) ontkent het Marokkanendrama vrijwel volledig: ‘Er zijn altijd wel een paar rotte appels.’
Deze werkelijkheidsontkenners zijn heel erg bepalend voor het beeld dat de buitenwacht krijgt omdat deze groep vooral in de tv-babbelprogramma’s aan het woord komt.
Marcouch vindt deze houding verlammend want de oplossing van het Marokkanendrama moet in zijn ogen toch vooral uit de Marokkaanse gemeenschap zelf komen. Van de ouders, de familie, de jongerenwerkers en andere professionals. ‘Er is nog steeds een grote groep Marokkanen, die tegen mij zegt: “Je stigmatiseert een hele groep.” Dan maar een stigma,’ vertelde hij tijdens één van de eerste interviews die ik met hem had. ‘Ik heb liever dat de grote problemen worden opgelost dan dat het gezwel blijft bestaan.’
Het overtuigen van deze groep, was en is zijn missie. Al jaren voert hij deze strijd.
November 2007 vond zo’n botsing van waarden en culturen plaats. Marcouch streek een honderdtal Marokkaanse jongeren tegen de haren in tijdens een debat in de raadszaal van het stadsdeel. Het debat handelde over stellingen, als ‘Het tuig moet terug gestuurd worden naar Marokko’, ‘Gestoorde Marokkaanse jongens moeten TBS krijgen’ én: ‘De Marokkaanse gemeenschap brengt meer radicale en haatdragende jongeren voort dan andere gemeenschappen.’
De stellingen zelf spraken boekdelen.
Er is ongetwijfeld geen andere etnische groep in Nederland die dergelijke saillante debatthema’s zelfs maar in zijn meest boze nachtmerries zou kunnen bedenken. Maar toch werden de criminelen, lastpakken en de overlastgevers niet bekritiseerd of aangevallen maar Marcouch, omdat hij eerder in verschillende kranten het Marokkaanse tuig, ‘Marokkaans tuig’ had genoemd.
‘De Marokkanen liggen al op de vloer, moet jij dan nog gaan natrappen?’ werd er in de zaal geroepen. Die aanval ging uit van een nogal bizarre redenering, die ik tientallen malen ben tegengekomen: ‘Als jij ze steeds tuig blijft noemen, dan worden ze ook tuig,’ beweerde een Marokkaanse jongerenwerker. ‘Het zijn wel ónze Marokkaanse jongens.’
Dat is pas geloven in de kracht van het woord.
Lees ook de eerdere hoofdstukken.
Morgen in het tweede deel van hoofdstuk 2 ‘De opkomst van de Marokkaanse jeugdbendes’ onder andere:
‘Ik ben heel duidelijk,’ zei Marcouch, nadat een groot deel van deze Marokkaanse jongeren een kwartier lang al zijn energie had gestoken in het ontkennen of bagatelliseren van het drama van de criminele Marokkaanse jongens. ‘Maar alleen voor de mensen die het willen horen. Ik gebruik het woord tuig, juist om het onderscheid te maken met de groep Marokkaanse jongens die het wel goed doet. Ik tolereer niet, dat er hier een groep zit die de rest naar beneden trekt. Jij zegt: “Ach, het zijn maar criminelen, die in auto’s inbreken en auto’s in de fik steken.” Moet ik met deze criminelen in gesprek gaan?’ ‘Ben je niet bang dat we hier juist Parijse toestanden krijgen?’ vroeg dezelfde Marokkaanse jongerenwerker hardnekkig. ‘Ik kan me niet permitteren om bang te zijn. Ik tolereer gewoon geen wangedrag en het is hier al volledig geëscaleerd,’ antwoordde de getergde Marcouch.