In haar column van 17 januari onderneemt wetenschapsjournaliste Asha ten Broeke andermaal een dappere poging om op de bres te springen voor ‘ons’, de weerloze en monddood gemaakte vrouwen van Nederland, maar verdraait daarbij een aantal feiten en trekt parallellen waar deze simpelweg niet te trekken zijn of niet deugen. Bovendien maakt zij geen onderscheid tussen geïnstitutionaliseerde, publieke vormen van sekse-segregatie en de scheiding der seksen op basis van praktische overwegingen of in de private sfeer. Dit ondermijnt haar pleidooi ten zeerste en doet bovendien afbreuk aan de ferme constateringen die zij over het voetlicht tracht te brengen.
Ten Broeke stelt allereerst dat de ophef over de inhoud van het programma van de multiculturele vrouwendag aan de Vrije Universiteit – waar onder andere de vraag of men als arts iemand van een andere sekse mag onderzoeken aan bod kwam – onterecht en misplaatst is omdat er geen furie ontstaat, noch kamervragen worden gesteld over het binnen de opleiding geneeskunde aan bod komen van mogelijke christelijke gewetensbezwaren bij euthanasie en abortus. We meten dus, volgens Ten Broeke, op het gebied van religieuze inmenging in medisch-ethische kwesties met twee maten. Echter, ethische kwesties met betrekking tot euthanasie en abortus gaan over de keuze menselijk leven al dan niet te beëindigen door tussenkomst van een arts, een zeer ingrijpende beslissing voor eenieder, arts of leek, religieus of atheïstisch. Het zijn daarmee universele humanistische kwesties die met welke religie dan ook veelal weinig te maken hebben, slechts de motivering voor de uiteindelijke keuze zal voor de een in zijn of haar geloof liggen, waar de keuze voor een ander op grond van andere overwegingen gemaakt wordt. Gewetensbezwaren met betrekking tot de kwesties ‘euthanasie’ en ‘abortus’ zijn om die reden terecht een integraal en onmisbaar onderdeel van de opleiding geneeskunde.
Wat in het door Ten Broeke genoemde stuk van GeenStijl centraal staat is niet het misbruiken van het feminisme van Aletta Jacobs om de Islam te ‘bashen’, zoals zij stelt, maar de opvatting dat een vooraanstaand wetenschappelijk publiek instituut als de Vrije Universiteit, dat naar mening van de auteur van het betreffende blog te allen tijde gevrijwaard dient te zijn van religieuze inmenging van welke aard dan ook, niet de ruimte zou moeten bieden aan invloeden van religieuze of ideologische stromingen. Dit omdat daarmee de neutraliteit, onafhankelijkheid en het gezag van een dergelijk instituut in het geding komen. Ten Broeke slaat de plank dan ook volledig mis wanneer zij op dit punt de vergelijking trekt met de praktijken van de City Life Church die volgens haar ook op sekse segregeert door aparte mannen- en vrouwenavonden te organiseren. Het betreft hier namelijk een private instantie die in een democratische rechtsstaat als vanzelfsprekend alle vrijheid geniet om haar private bijeenkomsten zo in te richten als zij wenselijk acht. Hetgeen overigens natuurlijk ook geldt voor moskeeën, synagogen en private religieuze bijeenkomsten, conferenties en lezingen.
Waar de bloggers van GeenStijl en de door Ten Broeke genoemde publicist Joost Niemöller grote moeite mee hebben is dat de scheiding en ongelijkheid der seksen binnen de islam opgelegd wordt door een geïnstitutionaliseerde vorm van religie en dat deze door deze stromingen vaak zelfs actief gepropageerd wordt. Dit komt onder meer tot uiting in het gescheiden bidden, het gescheiden ritueel wassen en het gescheiden samenkomen. De vergelijking met de scheiding van sanitaire voorzieningen voor mannen en vrouwen die Ten Broeke maakt gaat dan ook mank. Dit onderscheid komt namelijk vooral voort uit hygiënische en praktische overwegingen die niets met welke ideologie of religie dan ook van doen hebben. Vrouwenwc’s zijn nu eenmaal vaak hygiënische en schoner dan de ruimten waar mannen hun behoeften doen, maar als er – zoals praktisch altijd – een enorme rij staat voor de dameswc’s ben ik de eerste om de overstap te wagen, ongeacht mijn volgens Ten Broeke ‘onvervreemdbare recht’ op gebruikmaking van de voorzieningen voor vrouwen.
Ook de door Ten Broeke vervloekte organisatie van ladies nights en men’s nights door bioscopen heeft met een geïnstitutionaliseerde vorm van seksisme weinig van doen. Het is ook gewoon weleens fijn om samen met alleen vrouwen, die Sex and the City III wél waarderen en zonder gezucht en gemor kunnen uitzitten, onder het genot van een Cosmopolitan te genieten van de nieuwste bioscoopsensatie. Zoals het voor mannen ook fijn is om zonder smartphone-minnende geliefde naar The Legend of Hercules 3D te kijken. Er zijn bovendien genoeg avonden waarop de andere sekse de genoemde films kan bezichtigen zonder de volgens Ten Broeke gender-stigmatiserende context.
Mijn persoonlijke overtuiging, als jonge, westerse en liberale vrouw, is dat hoe meer we de onderlinge verschillen tussen mannen en vrouwen alsmaar blijven benadrukken, hoe vaker we van muggen olifanten maken en moord en brand blijven schreeuwen over vermeende vormen en uitingen van seksisme, hoe meer dit beeld geïncorporeerd raakt in de hoofden van jongens en meisjes, mannen en vrouwen en daarmee blijft voortbestaan. Het aloude adagium ‘Niet lullen, maar poetsen’ zou ook in het hedendaagse feministisch discours niet misstaan, ondanks de bittere seksistische connotatie die er in de ogen van Ten Broeke vast onlosmakelijk aan verbonden is.