Die drie allochtone enclaves, waar Marcouch over sprak, waren (en zijn) naast Overtoomse Veld (Noord en Zuid), flinke delen van de Delflandpleinbuurt en de Staalmanpleinbuurt. Ze worden tegenwoordig afwisselend concentratiewijken, achterstandswijken, probleemwijken en Vogelaarwijken genoemd. Tijdens het bewind van minister Vogelaar, kwamen zelfs de woorden prachtwijken en krachtwijken in zwang voor deze wijken in heel Nederland.
In Overtoomse Veld-Noord als geheel, woonde, volgens de cijfers van de afdeling statistiek van het stadsdeel, de grootste concentratie Marokkanen: 43,97 procent. In totaal was circa 80 procent van de bevolking van niet-westerse allochtone afkomst. Van de bewoners van de Staalmanpleinbuurt was 72 procent van niet-westerse allochtone komaf. In de Delflandpleinbuurt-West was 48,2 procent van niet-westerse allochtone afkomst. Maar op buurtniveau waren de concentraties van allochtonen, zoals hiervoor beschreven in het schotelonderzoek, waarschijnlijk veel en veel hoger.
In 2006 werd in Slotervaart volgens Amsterdamse politiecommissaris Schönfeld, in een interview in het Parool, 2200 keer een verdachte opgepakt van strafbare feiten als (zware) mishandeling, bedreiging en ander geweld, straatroof, inbraken, winkelovervallen en autokraken. Er waren volgens de commissaris in dat jaar 536 criminelen actief in Slotervaart: 157 beginnende misdadigers tussen de 12 en 17 jaar en 379 misdadigers tussen de 18 en 24 jaar. In feite was de groep nog veel groter, want een aanzienlijk deel van de criminelen houdt natuurlijk niet ineens op zijn 24ste verjaardag op met het plegen van misdaden en kwam helemaal niet voor in deze statistieken. Het was onmogelijk om harde cijfers van de politie in het district zelf te krijgen over de werkelijke straatcriminaliteit en de etnische afkomst van de daders.
De jongens op de shortlist waren in 2006, uitgezonderd één Turk, allemaal van Marokkaanse afkomst
Maar via een andere bron, kreeg ik een paar maanden lang, de wekelijkse samenvattingen van de gepleegde straatcriminaliteit te zien. In die verslagen kwamen autochtone verdachten helemaal niet voor, alleen allochtonen. De meerderheid van de verdachten, werd in de signaleringen omschreven als Naf. , politie-afkorting voor Noord-Afrikaans, of Negr., de politie-aanduiding voor negroïde; en af en toe een paar verdwaalde Oost-Europeanen.
Er waren, zoals eerder gemeld, in 2006 negen jeugdstraatgroepen. Misschien nog wel meer, maar dit was het aantal dat in kaart was gebracht. In het stadsdeel stonden in 2006 tweehonderd jongens op de zogeheten Shortlist, volgens de Ferwerda-methodiek, waarmee ‘probleemjongeren’ worden onderscheiden in drie categorieën: hindergroepen, overlastgroepen en criminele groepen. Ook in de Shorlist-methodiek, gaat het louter om jongeren tussen de 12 en de 24 jaar. Na hun 24ste verdwijnen ze uit het statische beeld. De jongens op de shortlist waren in 2006, uitgezonderd één Turk, allemaal van Marokkaanse afkomst.
In de praktijk bleek het onderscheid in die drie categorieën nogal kunstmatig te zijn en vooral op een papieren werkelijkheid te berusten. Want na stevig doorvragen bij welzijnsprofessionals en ook uit andere bronnen, werd mij door de jaren heen duidelijk, dat in al deze groepscategorieën criminele feiten werden gepleegd.
De politie houdt er namelijk nogal merkwaardige en feitelijk onwettige opvattingen op na over wat nou crimineel is en niet crimineel. De politie categoriseert bijvoorbeeld delicten als (doods)bedreiging, vernieling en brandstichting vaak niet als criminele feiten, maar als ‘overlast’, evenals stenen gooien naar het politiebureau of stoeptegels naar cameraploegen keilen.
Marcouch kwam er tijdens zijn vele tochten door de wijk achter dat er een deel van de politie-agenten en de buurtregisseurs (wijkagenten) die in zijn stadsdeel rondliepen, diefstal en straatroof aan het goed praten waren, want ‘die jongens kwamen toch uit zulke moeilijke gezinnen’.
In de aanpalende buurt, het voormalige stadsdeel De Baarsjes (Amsterdam-West), waar in de Chassé-buurt tien, vijftien jaar lang veel ‘overlast’ was en is van een Marokkaanse jeugdgroep, bleek bij navraag op het stadsdeel bijvoorbeeld, dat die ‘overlast’ bestond uit het intimideren en bedreigen van buurtbewoners, schelden, discriminatoire belediging, in brievenbussen pissen, zuipen en herrie maken, deuren bekladden, auto’s en straatmeubilair vernielen, scooters en afvalbakken in de fik steken. Een groot deel van deze gedragingen, valt te kwalificeren als strafbare feiten die in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen. Daarnaast pleegde deze jeugdgroep talloze zwaardere criminele feiten als inbraken, straatroof, gewapende overvallen en mishandelingen. Maar ze werden bijna nooit opgepakt.
Toen Marcouch was aangetreden en zijn ambtenaren op het stadsdeel de zaken eens echt gingen uitzoeken, kwamen zij erachter dat veel van de bestanden vervuild waren. De adressen van de Shortlist-jongens waren gewoon uit het bevolkingsregister overgeschreven en bleken deels niet te kloppen en waren gewoon nooit gecontroleerd, volgens Marcouch.
Op die lijst stonden trouwens ook jongens die daar helemaal niet op thuis hoorden en deugdzaam waren.
Dat betekende dat die adressen tot dat moment nooit waren bezocht en dat de ouders ook niet wisten dat hun prinsjes in de gaten werden gehouden, dat er dossiers over hun zonen werden aangelegd en dat er, aldus Marcouch, om de zes weken al jaren over ze vergaderd werd, door een hele reeks organisaties van de zogeheten Ketenunit.
In de Ketenunit zitten naast de politie, het Openbaar ministerie die de ‘regie’ voert, het stadsdeel dat ook deels de regie voert, Bureau Halt, Bureau Jeugdzorg, Raad voor de Kinderbescherming, Stichting Reclassering Nederland, Jellinek, Leger des Heils (dak- en thuislozen), GG&GD. Niet al deze organisaties vergaderen elke keer gezamenlijk natuurlijk. Maar er zijn ook ‘externe partners’ die zich met ‘de problematiek van jeugd en criminaliteit bezig houden’, zoals jongerenwerkers natuurlijk, Streetcorner Work, opbouwwerk, leerplichtambtenaren en trajectbegeleiders. Elke Ketenunit beschikt over een zorgcoördinator, die ‘vraag en aanbod’ met de stadsdelen afstemt en contact heeft met scholen, jeugdzorg, jongerenwerk en andere lokale (jeugd)projecten (Bron: Website van het OM).
‘Elke Marokkaanse jongen is vijf keer tegen het licht gehouden en driemaal omgedraaid,’ vertelde criminoloog Hans Werdmölder, juni 2005 in de Volkskrant. Reeds in 1998 waren er in Amsterdam 75 instellingen die zich bezighielden met de Marokkaanse probleemjeugd, volgens de criminoloog. ‘Er wordt enorm veel beleid geproduceerd. Al twintig jaar lang is de jeugdreclassering ermee bezig, de Raad voor de Kinderbescherming, de politie, de organisatie Halt, wetenschappers, hulpverleners, politieagenten en militaire instructeurs.’
Verschillende van mijn zegslieden spraken dan ook regelmatig over ‘de Marokkanenindustrie’, als ze vertelden over alle organisaties die zich bezig hielden en dus voor een deel leefden van of hun bestaan ontleenden aan de Marokkaanse ‘probleemjongeren’.
‘Probleemjongeren’ en criminelen zijn dus niet alleen problematisch, maar kosten de samenleving enorm veel geld. Je kunt eveneens constateren dat de inzet van al die organisaties, buitengewoon weinig effect heeft, want de jeugdcriminaliteit in Amsterdam en de andere grote steden groeide de afgelopen jaren als kool op het land. Vanaf 2013 is de jeugdcriminaliteit bovendien veel geweldadiger geworden, met een hele reeks liquidaties als gevolg.
Volgens de gezinsbezoekers die toen voor de Stichting Aanpak Overlast Amsterdam (SAOA) werkten, die in het najaar van 2006 naar Slotervaart aan de slag ging, was tachtig procent van de jongens die in hun dossiers voorkwam van Marokkaanse afkomst. De rest was van Turkse, Surinaamse, Antilliaanse of Nederlandse afkomst. De straatcoaches van de SAOA handhaafden op straat, de gezinsbezoekers zochten de ouders van de jongens thuis op, die structureel overlast of strafbare feiten pleegden. De gezinsbezoekers pleegden zogenaamde ‘interventies’ in die gezinnen. Dat betekende dat zij stevige opvoedafspraken maakten met de ouders en bijvoorbeeld soms ook een straatverbod (avondklok) gaven aan de jongens om definitief een einde te maken aan het criminele gedrag en de overlast.
Eén ding werd voor Marcouch en de zijnen al snel verpletterend duidelijk: Bij een grote groep allochtone, met name Marokkaanse jongens in deze wijken was het gigantisch mis gegaan in de opvoeding. Een fors deel van de ouders was nauwelijks betrokken bij het groot brengen van hun kinderen en de school waar ze naar toe gingen. Vijftig procent van de ouders kampte met ernstige problemen bij de opvoeding van hun kinderen, bleek uit eigen onderzoek van het stadsdeel.
Deze buurten hadden bovendien met een baaierd aan andere ernstige problemen te maken, die blijkbaar net als de voortwoekerende criminaliteit, jarenlang door voorgaande colleges en de centrale stad grotendeels waren genegeerd.
Er was sprake van een opeenhoping van werkloze ongeschoolde vaders en moeders, uitkeringstrekkers, hele grote gezinnen in kleine slecht onderhouden flatwoningen, een enorme groep ouderen die geen of gebrekkig Nederlands sprak, veel vroegtijdige schoolverlaters en bijna 150 zogenaamde multiprobleemgezinnen.
Marcouch karakteriseerde de situatie in deze wijken als ‘Vijf voor twaalf’, maar in veel opzichten was het gevreesde Assepoester-uur al lang gepasseerd
Naast de slechtste basisschool van Amsterdam de Ru Paré, bleken ook de andere basisscholen in deze wijken en in de rest van Nieuw-West, tot de meest beroerde van Amsterdam te horen. Een groot deel van de met name allochtone kinderen, kwam al met een flinke taalachterstand van de basisschool.
Heel Amsterdam kent relatief veel kinderen met een taalachterstand, al voordat ze naar de basisschool gaan. Bijna de helft van Amsterdamse peuters (6.300) van 2,5 tot 4 jaar valt in deze categorie (Bron: Volkskrant, 20 augustus 2013).
De overgrote meerderheid van deze kinderen gaat door naar het vmbo en mbo, niet naar de havo of vwo. Deze vmbo- en mbo-scholen waar de jongeren uit deze wijken vrijwel allemaal terecht kwamen, waren en zijn nog steeds ook voor een flink deel behoorlijk slecht, met structurele lesuitval, een chaotische onderwijsorganisatie en een aanzienlijke leerlingenpopulatie die bijvoorbeeld vaak een jaar lang geen onderricht krijgen in Engels, Nederlands of wiskunde.
Deze wijken bestonden daarnaast voor een groot deel uit slecht gebouwde, gehorige flats, met uitsluitend sociale huurwoningen. De flats stonden al zo’n acht tot tien jaar op de nominatie om gesloopt te worden. Onder vorige colleges waren er jarenlang weliswaar veel plannen voor sloop en nieuwbouw ontwikkeld, maar was de stedelijke vernieuwing nog nauwelijks op gang gekomen.
Marcouch karakteriseerde de situatie in deze wijken als ‘Vijf voor twaalf’, maar in veel opzichten was het gevreesde Assepoester-uur al lang gepasseerd. Dit was de nalatenschap van voorgaande colleges waarmee Marcouch werd geconfronteerd. Een gigantische opgave voor Marcouch, de twee andere DB-leden Ineke Ketelaar en Paulus de Wilt, de groep welwillende ambtenaren, professionals en andere hulptroepen die Marcouch al snel om zich heen verzamelde.
Lees ook de eerdere hoofdstukken.
Woensdag in deel 1 van hoofdstuk 7 onder andere:
Eén factor die de opvoeding van de jongens in de achterstandswijken in Slotervaart en ook in veel andere wijken in Amsterdam, op een heel negatieve manier beïnvloedde, bleek enorm belangrijk. Vanaf begin jaren negentig ontwikkelde zich een nieuwe straatgroepcultuur in de concentratiewijken, die in vrijwel alle opzichten radicaal verschilde van de straatgroepen die er voor die tijd ook al waren. Die negatieve en deels criminele straatcultuur, was één van de belangrijkste en meest gecompliceerde obstakels, voor Marcouch’ ambitie om de ‘ontspoorde’ jongens weer op het rechte pad te krijgen en de buurten veiliger te maken. Veel van de jongens ontsporen al heel jong. Er lopen aardig wat jongetjes in Slotervaart en de rest van Amsterdam rond die op hun twaalfde of dertiende al aan hun criminele loopbaan beginnen, meestal via oudere broers die actief zijn in de criminele groepen.