Het was zo’n druilerige middag. Het regende en de lucht was grijs. De afgelopen zes uur had ik voor de televisie gezeten, met een kop dampende thee en een loopneus. Het was zo’n dag dat het me amper lukte om mezelf van de bank af te krijgen om naar het toilet te gaan. Hartstikke ziek, en dat middenin een toetsweek. Voor de derde keer keek ik de herhaling van het journaal en hees mezelf op om nog maar een kop thee te pakken.
Er was één lichtpuntje in de dag: er zou een pakketje komen. Een pakketje met een heel fijn, nieuw boek erin. Een boek dat ik al een paar maanden wilde lezen. Toen de bel ging, rende ik dan ook meteen naar de voordeur, vergezeld door mijn verse kopje thee. Maar daar stond geen oranjegekleurde postbezorger, maar een jongen met een brede, geforceerde glimlach. Ik wilde niet naar hem luisteren, maar ik wilde ook niet zo onaardig zijn om de deur voor zijn neus dicht te mijten. ‘’Hallo mevrouw, ik ben Chris en..’’ Nee, bah, geen interesse, dacht ik.
Ik ben ziek, ik heb hier geen zin in. ‘’Deze mensen, die zijn nog veel zieker dan U!”, zei Chris, nogsteeds met zijn brede glimlach. Nou, kennelijk was het aan me te zien dat ik ziek was, erg aardig van hem ook. Mijn gezicht moet ondertussen op onweer hebben gestaan, want zijn glimlach werd steeds onzekerder. ‘’Misschien moet je wat van je uurloon aan hen geven”, zei ik en smeet de deur dicht.
Door het raam zag ik dat hij weg liep, een beetje teleurgesteld. Misschien zou hij niet genoeg mensen werven, misschien zou hij zijn baantje kwijtraken. Ik wilde helemaal niet zo iemand zijn die onvriendelijk doet tegen mensen die aan de deur komen. Ik dacht: misschien bestaat er een speciale nee-ik-wil-geen-goede-doelen-wervers-aan-mijn-deur-sticker. Of een bel-niet-aan register. Maar nee, nergens te vinden. Al weet ik dat Chris dan nog steeds aan zou bellen, aangezien ook hij graag een zakcentje bij wil verdienen.