Ahmed Marcouch, een politieke biografie

29-01-2014 13:48

dossier_marcouch_530

Het criminele straatmilieu

Eén factor die de opvoeding van de jongens in de achterstandswijken in Slotervaart en ook in veel andere wijken in Amsterdam, op een heel negatieve manier beïnvloedde, bleek enorm belangrijk. Vanaf begin jaren negentig ontwikkelde zich een nieuwe straatgroepcultuur in de concentratiewijken, die in vrijwel alle opzichten radicaal verschilde van de straatgroepen die er voor die tijd ook al waren. Die negatieve en deels criminele straatcultuur, was één van de belangrijkste en meest gecompliceerde obstakels, voor Marcouch’ ambitie om de ‘ontspoorde’ jongens weer op het rechte pad te krijgen en de buurten veiliger te maken. Veel van de jongens ontsporen al heel jong. Er lopen aardig wat jongetjes in Slotervaart en de rest van Amsterdam rond die op hun twaalfde of dertiende al aan hun criminele loopbaan beginnen, meestal via oudere broers die actief zijn in de criminele groepen.

De Top600-jongens

In maart 2011 startte in Amsterdam, onder verantwoordelijkheid van burgemeester Eberhard van der Laan (PvdA), de zogeheten Top600 aanpak, om de harde jeugdcriminaliteit van jongens tussen de 18 en 24 structureel te bestrijden. Ere wie ere toekomt. Amsterdam heeft met Van der Laan, voor het eerst sinds ruim een halve eeuw, weer een burgemeester die niet wegkijkt en een begin heeft gemaakt met de aanpak van de hardnekkige jeugdcriminaliteit.

De GGD deed onderzoek naar de achtergronden van deze groep. Van de Top600-jongens, die aangehouden werden, had bijna de helft al voor hun twaalfde jaar ‘ernstig probleemgedrag’ volgens deze dienst (Bron: Het Parool, 28 juli 2012). Gemiddeld pleegden de jongens op hun dertiende hun eerste misdrijf en op hun veertiende hun eerste geweldsdelict. Van alle Top 600-criminelen was twee derde al langdurig onderwerp van een grote verscheidenheid aan hulpverlening, die meestal op weinig tot niets uitliep, volgens het Parool-bericht. ‘De helft van deze jongens “is sterk gericht op het criminele milieu”, heeft familieleden die met de politie in aanraking zijn geweest, of vrijwel uitsluitend criminele vrienden.’ De onderzoeksresultaten golden voor de hele Top 600-groep.

Jongetjes

Ik maakte daar zelf een relatief onschuldig staaltje van mee op het August Allebéplein, het hart van Overtoomse Veld. Midden op het plein, achter het politiebureau en de El Ouma-moskee stond toen een klein kantoortje, waar vergaderingen en buurtbijeenkomsten plaatsvonden.  In de zomer van 2008 wachtte ik daar op een interviewafspraak met student en sportbuurtwerker Mourad Ezzoubaa. Het was genadig zomerweer en ik zat buiten op een stoel pal naast de naast de ingang. Plotseling kwamen drie Marokkaanse jongetjes binnenlopen. Ik schatte ze niet ouder dan zeven en acht jaar. Ze vroegen geen toestemming aan mij, negeerden me straal en liepen zo het kantoor binnen. Het oudste knaapje begon onmiddellijk alle laden en kasten open te trekken en te doorzoeken. Het tweede ventje, het broertje, bleek later, rukte de koelkast open en onderzocht deze op steelbaar voedsel.  

‘Hé wat moet dat?’ riep ik, ‘Ophouden! Of anders oprotten!.’

Maar ze hielden niet op. Ik pak de oudste bij zijn kraag en trok hem van de kasten weg.

Het was verbijsterend. Dit waren nog echt hele jonge kinderen, maar ze waren al zo brutaal als de beul en stonden in alle openheid, onder mijn ogen kasten open te trekken en spullen te jatten. Ze lieten zich niks zeggen. Althans de twee broertjes. De derde was een vriendje dat op bezoek was, begreep ik later. Dat jongetje was duidelijk anders. Hij was eigenlijk lief en beleefd en kwam ook niet uit de wijk, maar uit Almere. Maar hij liet zich meeslepen door de broertjes. Hij was het meelopertje.

‘Zijn jullie godverdomme nou helemaal van de pot gerukt. Kappen!’ zei ik.

Toen hielden de jongetjes pas op en keken me verbaasd aan: ‘Doen we iets fout dan?’

Mini playbackshow van de gettomentaliteit

Hun aandacht werd nu getrokken door een grote maquette van Overtoomse Veld, waarin de stedelijke vernieuwingsgebieden in miniatuur al waren opgetrokken in dik karton.  

‘Waar is de Mondriaanstraat?’ vroegen de jongetjes. Ze woonden dus kennelijk ook in de Mondriaanbuurt.

‘We zoeken eerst het Allebéplein,´ zei ik, ´Waar zijn het politiebureau en de moskee? Ik kan ze even niet vinden.’

‘Ah … jullie hebben de moskee er zeker niet opgezet omdat wij Marokkanen zijn,’ riep het oudste joch hevig verontwaardigd.

Hoezo jullie? Ik hoorde kennelijk bij een groep of categorie. Dit was de mini playbackshow van de gettomentaliteit. Zelf al helemaal ontspoord, geen enkel schaamtegevoel en altijd weer die achterdochtige houding en wij-jullie-mentaliteit.

Het Madurodam-moskeetje stond er wel degelijk op, naast het politiebureautje, zag ik even later. Beiden, vrijwillig of onvrijwillig, frequent bezocht door Marokkanen in de één op één schaal-werkelijkheid van het Allebéplein.

‘Die vijandigheid went nooit, zeker niet van kinderen.’  

Mijn mobiele telefoon ging. Het was Mourad. Ik liep naar buiten om te praten was daardoor eventjes afgeleid. Bliksemsnel trok het oudste mocrootje toch weer één van de keukenkasten open, pakte een grote pot met snoep. Alle drie graaiden ze nog meer spullen uit de kasten en gingen er joelend met de gestolen waar vandoor. Dit was de jeugdopleiding van de criminele straatgroep in actie, op twintig meter afstand van het politiebureau.

Die vijandigheid went nooit, zeker niet van kinderen. Ik fotografeerde regelmatig  Marokkaanse kinderen in de buurt en op datzelfde Allebéplein. In heel veel gevallen gaf dat geen problemen en werd er leuk en enthousiast gereageerd. Ik ben echt honderden Marokkaanse schatjes tegengekomen, maar regelmatig werd ik toch ook achtervolgd door hele jonge Marokkaanse jongetjes en meisjes, soms maar een paar turven hoog, die dat niet beviel, die mij uitscholden, probeerden te intimideren en te bedreigen: ‘We maken je dood. We maken je af.’

Marcouch

De gettomentaliteit

De Marokkaanse sportbuurtwerker Mourad Ezzzoubaa (toen 28 jaar), waar ik mee afgesproken had, noemde dat de gettomentaliteit. Ik had veel contact met verschillende Marokkaanse sportbuurtwerkers in de wijk, omdat het allemaal gouden jongens waren en ze enorm veel wisten over deze buurten. Ezzoubaa, ook al in Marokko geboren en getogen, studeerde toen naast zijn werk, informatiekunde aan de Universiteit van Amsterdam. Inmiddels is hij afgestudeerd. Buiten zijn werk bij Sciandri Sportmanagement en zijn universitaire studie, had hij nog andere bijbanen en deed hij allerlei vrijwilligerswerk. Hij werkte zich de apesufte. Mourad Ezzzoubaa is voorbeeldig, ongelooflijk aardig en ambitieus en werkt nu als veldwerker bij Street Corner Work in Nieuw-West.  

Mourad groeide zelf op in de Staatsliedenbuurt in toenmalig stadsdeel Westerpark, maar kende de Marokkanenbuurten in Slotervaart heel goed, want hij liep er toen al vijftien jaar rond. Overtoomse Veld-Noord is een wijk met alle kenmerken van een echt getto, constateerde Ezzoubaa. ‘Een flink deel van de Marokkanen in de concentratiewijken heeft een zeer negatieve en vijandige houding tegenover de buitenwereld ontwikkeld en leeft in een monoculturele wereld. Ze komen bijna niet buiten hun eigen wijk en kennen de stad ook niet,’ vertelde hij, ‘Ze komen nauwelijks in contact met Nederlanders. Alleen met politie-agenten, onderwijzers en welzijnswerkers. Daarnaast heerst er die houding van permanente verontwaardiging, het gevoel slachtoffer te zijn, dat gepaard gaat met veel wantrouwen.’

‘Negentig procent van de Marokkanen kruipt sowieso graag in de slachtofferrol,’ observeerde Ezzoubaa, ‘Marokkanen schieten altijd in de verdediging. Ze hebben van huis uit een heel defensieve houding. Ik doe het zelf ook hoor. Dan praat ik over: “Wij Marokkanen”.’

Automatische reflex

‘Wij Marokkanen hebben nu eenmaal die zwakte,’ vervolgde Mourad zijn analyse, ‘Die houding komt voort uit de opvoeding van onze ouders, want zij hebben de laatste twintig jaar een afkeer van de westerse cultuur en de Nederlandse samenleving ontwikkeld. Hun visie op de wereld wordt in hoge mate bepaald door de niet-westerse media, door zenders als Al Jazeera. Die geven een volstrekt ander beeld dan de Westerse media van de landen waar de meeste Marokkanen zich mee verbonden voelen, zoals Irak en Palestina. Dat beeld bestaat eruit dat het Westen de Arabieren en de moslims aanvalt en dat wordt vervolgens geprojecteerd op Nederland en de Nederlandse overheid. De perceptie van veel Marokkanen hier is, dat de overheid en de Nederlanders het op hun zonen hebben gemunt. Uit dat sentiment hier in de Marokkanenwijken komt die vijandigheid voort.’

Dat vijandbeeld is de laatste jaren alleen maar sterker geworden, stelde Mourad toen vast. Veel Marokkanen, met name in de concentratiewijken, zien iedereen die met de overheid te maken heeft, als vijand. Zelfs de sportbuurtwerkers, die gratis, door de overheid gesubsidieerde, sportactiviteiten in alle wijken voor alle tieners en kleine kinderen organiseren, werden aanvankelijk verraders genoemd. ‘Dat was echt ongelofelijk, maar het is een bijna een automatische reflex bij veel Marokkanen. Daarnaast komt er grote druk vanuit de gemeenschap om ook als je goed bezig bent, je niet te manifesteren, want dan ben je een verkaaste Marokkaan. Als je met de media of een journalist zoals jij praat, ben je ook al een verrader.’

Kuthollanders

Safoan Mokhtari, toen hbo-student, die in het stadsdeel Geuzenveld opgroeide, was als jonge jongen ook behept met die haat. ‘Ik dacht vroeger ook precies zoals die jongens in Slotervaart,’ vertelde Mohktari, ‘Zoals de meeste Marokkanen kwam ik in mijn jeugd nooit een normale Nederlander tegen. In mijn vroegere buurt in Geuzenveld wonen sowieso bijna alleen maar Turken en Marokkanen. Op gegeven moment heb je zo veel nare ervaringen met Hollanders, dat je jezelf ook denkt: “Die kuthollanders.” Dan schrik ik van mezelf. Ik ben iemand die het goed voor elkaar heeft en toch had ik ook heel veel haat in mij. Tegen de politie en de politiek.’

‘Als ze zeventien zijn, dan is het vaak al te laat, want dan zijn ze al gevormd’

Mokhtari, in 1984 in Amsterdam geboren, had net als sportbuurtwerker Mourad Ezzoubaa een mateloze ambitie en inzet. Ook Safoan weigerde om de slachtofferrol te spelen. Je moest je lot in eigen handen te nemen en niet te blijven klagen over discriminatie. Ik vond het een feest om hem te ontmoeten. Later werden we vrienden.

Hij had de haat inmiddels lang geleden achter zich gelaten. ‘Die overlastjongens zouden ook moeten begrijpen dat ze in een land met enorm veel kansen wonen. Ze moeten weten dat ze gezegend zijn, vergeleken met de Marokkanen in Marokko. Maar ze begrijpen dat niet. Ze zijn gewoon dom, man. Ze groeien op met haat, ze groeien op met het idee dat niemand ze wil. Ze leren dat al heel jong als kind, van hun ouders en broers. Daar komt dat vandaan. Waar anders? Ze leren dat echt niet op de basisschool van de Hollandse juf hoor! Als ze zeventien zijn, dan is het vaak al te laat, want dan zijn ze al gevormd.’

Hij zag dat ook op de kinderopvang in Geuzenveld waar hij toen part time als oppasmeester werkte. ‘Als die kinderen boos worden,  weten ze niet hoe ze dat moeten uitpraten. Dan roepen ze meteen: “Ik maak je dood! Ik maak je moeder dood. Ik ga je steken.” Echt waar! Dat hebben ze natuurlijk niet zelf bedacht, maar dat krijgen ze gewoon mee van hun ouders en hun omgeving.’ Safoan, die inmiddels getrouwd is, een tweeling en een vaste baan heeft in stadsdeel Zeeburg, staat daar nu heel ver van af. ‘Ik heb een heel andere houding ontwikkeld en ik heb mijn haat omgezet in liefde en positieve energie. Oh, ben ik een kut-Marokkaan? Het is goed jongen, dan ga ik nog harder werken en nog meer mijn best doen. Die houding heb ik al jaren.’

Wolven

Voor dit verhaal sprak ik indertijd uitgebreid met een paar Marokkaanse gezinsbezoekers van de Stichting Aanpak Overlast Amsterdam (SAOA) die vanaf eind 2006 naar Slotervaart kwamen. De gezinsbezoekers, bezaten ook veel kennis over de achterstandswijken en de gezinnen die er woonden, omdat zij niet alleen meerdere malen bij die gezinnen thuis kwamen, maar ook gedetailleerde dossiers over hun zonen aanlegden. 

Gezinsbezoeker Khalid el Bouayadi (1970), zelf heel zachtaardig op het bedeesde af, merkte in zijn werkpraktijk dat het bij een grote groep Marokkaanse jongens in Nieuw-West, inderdaad een stuk verder gaat dan alleen maar het afwijzen van de Nederlandse samenleving. ‘Je kunt wel degelijk constateren dat een flinke groep Marokkanen de Nederlanders en de Nederlandse samenleving echt haat. Natuurlijk zie ik dat. Die groep wordt ook voortdurend bevestigd in dat vijandbeeld, vinden zij zelf. Ze vinden dat de overheid de Marokkanen aan het vervolgen is. Negen van de tien vaders van die jongens zijn ook verrot. Ze willen met niemand wat te maken hebben, hebben overal schijt aan en de Nederlanders zijn allemaal teringlijers. Elke kritiek op een Marokkaan zien zij als een complot tegen de Marokkanen.’

El Bouayadi groeide zelf op in de binnenstad van Leiden, waar hij leefde tussen de Nederlanders en andere etnische groepen en daar stelselmatig mee in aanraking kwam, in zijn buurt en op school. Hij woonde toen ik hem sprak, in het als nogal christelijk bekend staande, zeer Hollandse stadje Katwijk.

Maar in Nieuw-West leeft een flink deel van de Marokkanen in een schemerwereld, was zijn observatie. Een grote groep heeft alleen maar contact met andere Marokkanen en geen enkel contact met andere etnische groepen. ‘De vooroordelen van een groot deel van de Marokkanen daar worden nooit weggenomen doordat ze nooit ervaring opdoen met die andere bevolkingsgroepen. De wijk is van ons, is hun houding. Ik was een keer bij een bijeenkomst over straatcoaches met allemaal van die foute en criminele gasten. Daar kwam echt geen zinnig woord uit hoor. Het was alleen maar schelden en minachting. Als die jongens met elkaar zijn, dan is het net een groep bloeddorstige wolven. Je kunt er met geen breekijzer tussenkomen.´

Lees ook de eerdere hoofdstukken.

Donderdag in deel 2 van hoofdstuk 7 onder andere:

Mustapha Ait Tahra, vond mijn observatie heel herkenbaar. Toen hij zelf nog in zijn straatgroep zat, voelde hij zich eigenlijk ook altijd doodongelukkig, vertelde hij, ook al kon hij dat in die tijd onmogelijk toegeven. ‘Ik vond het ook helemaal niet prettig om thuis te komen. Want thuis had ik altijd met gedonder en gezeik te maken van mijn ouders, waardoor ik me ook daar totaal ongelukkig voelde. Wanneer ik met mijn straatvrienden was, hoefde ik me in ieder geval niet druk te maken over wat zij van mij vonden. Dan waan je je gelukkig. Dat is de val. Want dat is natuurlijk niet echt zo. Want echt geluk ken je eigenlijk helemaal niet. Die jongens weten heel weinig, ze zijn heel bekrompen. Ze gaan nooit op reis, behalve dan één keer per jaar naar Marokko. Maar ze gaan nooit ergens anders naartoe, de meesten komen nooit buiten deze wijk en gaan zelden naar de stad. Ze leren nooit andere mensen kennen. Ze houden zich echt aan hun eigen groep vast, hun eigen kleine wereldje. Ze draaien weer een jointje, zuipen veel bier en zijn dan een paar uur van de wereld. Zo verdrijven ze hun ongeluk.’