Toenmalig gezinsbezoeker Mustapha Ait Tahra (1982) werd geboren in het voormalige stadsdeel Geuzenveld en groeide ook op in een concentratiebuurt met overwegend Turken en Marokkanen. Ait Tahra, ook al weer zachtaardig, hoffelijk en vriendelijk, is een orthodoxe moslim of ‘een praktiseerder’, zoals orthodoxe moslims zichzelf liever noemen. Hij studeerde toen economie aan de Hogeschool InHolland in Diemen, is inmiddels al lang afgestudeerd en werkt voor de Amsterdamse politie in een administratieve functie. Ait Tahra maakte tijdens zijn puberteit jarenlang deel uit van een criminele straatgroep. Hij kende die negatieve en haatdragende straatcultuur van de straat heel goed, wist uit eigen ervaring hoe deze jongens zich voor de rest van de wereld afsloten en zichzelf in hun eigen verongelijktheid gaar kookten.
Op weg naar mijn afspraak met Mustapha zag ik een typerend beeld op de Huizingalaan in Slotervaart. Er reed een peperdure BMW over de laan, een echte vette bak, zoals het hier in Nieuw-West heet. Flink opgepimpt. In de BMW zaten vier Marokkaanse jongens van rond de twintig met opgeschoren slapen. Alle ramen waren geopend en stampende hiphop bulkte uit de speakers naar buiten. Maar de rijdende lawaaikermis was geen manifestatie van levensvreugde. Wat mij, zoals altijd, het meest trof, was het feit, dat deze jongens stuk voor zo kwaad en ongelukkig uit hun ogen keken. Er kon geen lachje af. Veel van die jongens zijn dan stoer en gevaarlijk, worden gevreesd, verdienen geld als water, maar het levert ze kennelijk buitengewoon weinig levensblijheid op.
Mustapha Ait Tahra, vond mijn observatie heel herkenbaar. Toen hij zelf nog in zijn straatgroep zat, voelde hij zich eigenlijk ook altijd doodongelukkig, vertelde hij, ook al kon hij dat in die tijd onmogelijk toegeven. ‘Ik vond het ook helemaal niet prettig om thuis te komen. Want thuis had ik altijd met gedonder en gezeik te maken van mijn ouders, waardoor ik me ook daar totaal ongelukkig voelde. Wanneer ik met mijn straatvrienden was, hoefde ik me in ieder geval niet druk te maken over wat zij van mij vonden. Dan waan je je gelukkig. Dat is de val. Want dat is natuurlijk niet echt zo.
‘Hier heerst dat eeuwige nare haantjesgedrag. Het is hier toch wel een echt getto.’
Want echt geluk ken je eigenlijk helemaal niet. Die jongens weten heel weinig, ze zijn heel bekrompen. Ze gaan nooit op reis, behalve dan één keer per jaar naar Marokko. Maar ze gaan nooit ergens anders naartoe, de meesten komen nooit buiten deze wijk en gaan zelden naar de stad. Ze leren nooit andere mensen kennen. Ze houden zich echt aan hun eigen groep vast, hun eigen kleine wereldje. Ze draaien weer een jointje, zuipen veel bier en zijn dan een paar uur van de wereld. Zo verdrijven ze hun ongeluk. Die jongens zijn allemaal enorm materialistisch. Het is hun ambitie om een mooie scooter, auto en een mobiele telefoon te bezitten. Maar ze willen nooit iets bereiken, niet iets worden, zoals timmerman of dokter. Ik was vroeger ook precies zo. Hoe meer dingen je bezit, hoe gelukkiger je zogenaamd bent. Het contact met je ouders, broers en zussen, is onbelangrijk. Dus dat die familie zo belangrijk is voor Marokkanen, is voor een deel gewoon een mythe. Althans in Nieuw-West. Bij een deel van de Marokkanen hier is die negatieve cultuur ontstaan. Ik heb bijvoorbeeld Marokkaanse vrienden in Eindhoven, waar ik me geweldig thuis voel. Maar hier in Nieuw-West, waar ik vandaan kom, heb ik dat niet. Hier heerst dat eeuwige nare haantjesgedrag. Het is hier toch wel een echt getto.’
Safoan Mohktari, die hierboven al aan het woord kwam, dreigde in zijn jonge jaren ook het foute pad op te gaan in Geuzenveld waar hij opgroeide. Maar Safoan had het geluk, net als Ahmed Marcouch, dat hij een strenge en betrokken vader had, die hem strak hield en met ambitie inspireerde. Hij is net als Marcouch bovendien slim en getalenteerd.
Maar hij kende veel van die gezinnen in zijn omgeving waar het wel fout ging. ‘Omdat er zo veel kinderen zijn, krijgen zij veel te weinig aandacht. Thuis is het altijd druk. Maar daarnaast is de sfeer thuis vaak ook heel slecht,’ vertelde Safoan, ‘De vader is er meestal niet en als hij thuis is, dan gedraag hij zich als een dictator. Die jongens krijgen nooit een compliment of een aai over de bol. Die jongens worden door hun oudere broers getreiterd. Ze gaan de aandacht op straat zoeken. Daar horen ze ergens bij en komen ze in een milieu van meelopertjes terecht, waar het vaak al mis gaat, want de straatcultuur is heel negatief. In de straatcultuur is het niet stoer om wat van je leven te maken. In de straatcultuur is het niet cool om slim te zijn of om te leren. Een goed leven bestaat uit een dure auto, een vette bak. Dat is het hoogste goed. Niet de ambitie om iets te worden: dokter, advocaat, loodgieter of timmerman. Veel van die jongens groeien op met een schizofrene levenshouding. De grootste criminelen zijn de liefste jongens thuis.’
Safoan Mohktari maakte zijn hbo-opleiding af, heeft tegenwoordig een vaste baan in de verslaafdenzorg bij HVO-Querido in Amsterdam, trouwde, kreeg een tweeling en vertrok uit Nieuw-West, omdat hij niet wilde dat zijn kinderen in een getto opgroeiden en woont nu in IJburg (Stadsdeel Oost).
Ik kom zo’n drie, vier keer per week in het De Mirandabad in de Amsterdamse Rivierenbuurt om te trainen. Daar werkt een grote groep part time toezichthouders. Een deel is van Nederlandse afkomst, maar de meesten zijn van allochtone komaf. Goeie jongens allemaal. Ze zijn stuk voor stuk aardig, beleefd en gemakkelijk in de omgang. Ze studeren sportmanagement aan het mbo of doen een hbo-opleiding, een enkeling zelfs een universitaire studie, hebben allerlei baantjes en sporten fanatiek. Door de jaren heen hoorde ik veel verhalen van deze jongens over het ondergeborchte in de stad en ik leerde veel van hen.
Een paar jaar terug ontmoette ik Anass Bouhbouh. Hij is een schat van een jongen, werkte toen niet alleen als toezichthouder in het zwembad, maar ook als sportbuurtwerker, pizzakoerier en maakte vaak werkweken van vijftig uur.
Na een hete, zomerse dag, een paar dagen eerder, waarop een grote groep Marokkaanse jongens zich in het zwembad had misdragen, raakten we aan de praat. ‘Ik heb niks met die gasten,’ vertelde hij, ‘Als ik ze aanspreek, reageren die jongens heel afwerend en vijandig naar mij. Ze willen niets met mij te maken hebben. Als ik ze eruit stuur, omdat ze zich misdragen, word ik voor racist en verraaier uitgemaakt. Het is echt wonderlijk man!’
Hij groeide op en woonde toen in Geuzenveld, in dezelfde buurt als Safoan Mokhtari. Ik vroeg hem, hoe het kwam, dat hij wel wat van zijn leven was gaan maken. ‘Ik kom uit een klein gezin. Bovendien kreeg ik van mijn ouders een strenge opvoeding. Ik mocht van mijn ouders nooit met de foute straatgroepen rondhangen. Toen ik jong was, had ik daar wel de pest over in. Maar nu dank ik echt God op mijn blote knieën dat mijn ouders me zo opgevoed hebben. Ik ben zo blij, dat ik niet zoals die jongens geworden ben. Ik werk me kapot, sport heel veel en zit op school. Ik heb ook helemaal geen tijd om rond te hangen.’
Later vertelde hij me een verhaal over een Marokkaanse ‘jeugdvriend’ uit Geuzenveld. Deze ‘vriend’ had zijn mbo-opleiding afgerond en een baan gevonden. Voor deze jongen lag kortom alles klaar voor een mooie toekomst. Toch pleegde deze ‘vriend’ een paar dagen voor hij aan de slag zou gaan met een ‘vriendengroep’ uit Nieuw-West een overval met vuurwapens op een winkel van Zeeman. De vier overvallers werden gepakt, de ‘vriend’ van Anass werd veroordeeld en zat op dat moment in de bajes. Zijn baan was hij kwijt en zijn toekomst was naar de knoppen.
‘Waarom deed hij in godsnaam mee?’ vroeg ik Anass, ‘hij had het helemaal voor elkaar?’
‘Nou ja. Dat waren zijn vrienden. Je kunt niet weigeren,’ antwoordde hij.
Een andere toezichthouder, van Egyptische afkomst, die ook in Geuzenveld opgroeide, gaf op een dag zijn onverbloemde oordeel over strafrechtadvocaten.
‘Die advocaten zijn allemaal keiharde leugenaars,’ beweerde hij.
‘Hoezo dan?’
‘Ze weten dat al die gasten zware misdaden hebben gepleegd, maar dat vertellen ze niet tegen de strafrechter in de rechtszaal. Ze verzwijgen dat, anders krijgen ze die jongens niet vrij.’
‘Maar hoe weet je dat dan van die advocaten?’ vroeg ik. Hij leek me namelijk niet iemand die regelmatig met confrères een borrel ging drinken op de Zuidas.
‘Nou ik heb zeker tien vrienden die crimineel zijn, dus ik hoor al die verhalen van hun,’ antwoordde hij droog.
Ik was even van mijn stuk gebracht. Tien criminele vrienden? Hier werd een verpletterende werkelijkheid zichtbaar. Als de buurt waar je opgroeit zo belabberd is, dan was het echt een mirakel dat deze jongen het goede pad opgelopen was en gewoon werkte. Dat geldt voor een grote groep. Ook de jongens die hun stinkende best doen, ambitie hebben, hard studeren of werken, zijn vaak maar één stap verwijderd van ‘het milieu’.
Als de buurt waar je opgroeit zo belabberd is, dan was het echt een mirakel dat deze jongen het goede pad opgelopen was en gewoon werkte.
In de eerste helft van 2013 werd door een paar liquidaties in de Staatsliedenbuurt en het Scheepvaartmuseum, zichtbaar dat de gewelddadigheid in het Marokkaanse criminele milieu enorm aan het verharden was. Later volgden nog meer liquidaties in Nieuw-West. Twee van mijn Marokkaanse vrienden, waren jeugdvrienden van de dood geschoten slachtoffers in de Staatsliedenbuurt en de doodgeschoten jongen in het Scheepvaartmuseum en kenden ze vroeger goed.
‘Als je in een wijk opgroeit waar erg veel criminelen rondlopen, is de kans domweg heel groot dat jij ook crimineel wordt,’ concludeerde jongerenwerker en student Taoufik ben Yahia uit de Mondriaanbuurt, toen ik met hem lang voor die liquidaties plaatsvonden, over dit onderwerp sprak. ‘We hebben het over echt keiharde jongens. Het hele klimaat in al die buurten was fout. Ik kende zelfs verschillende jongerenwerkers in Slotervaart die zelf crimineel waren. Dat is echt waar. Dat is trouwens nog steeds zo en dat is natuurlijk heel erg. Met respect, maar er zaten hier in Slotervaart tot Marcouch kwam, altijd hele slappe stadsdeelvoorzitters die niets deden. Als er wat was dan stuurden ze altijd weer die buurtvaders erop af. Ik zeg het maar steeds weer: “Keihard aanpakken en keihard handhaven.” Dat zeggen trouwens heel veel Marokkanen, want wij zijn het ook spuugzat. Dat weten de Nederlanders niet.’
Een ander obstakel bij de oplossing van het Marokkaanse jongens-drama, is het feit dat een groot deel van de criminele jongens in de wijk ‘echte simple minds zijn,’ vertelde de welingelichte anonieme bron Frost, ‘Als je er één treft met een IQ van 90, dan is hij absoluut de intellectuele leider van de groep. Als je niet slim bent en je niks kunt, omdat je zelfs je vmbo niet hebt afgemaakt, dan is de criminaliteit natuurlijk een heel goed alternatief. Er is toch werkelijk geen hol aan om een inbraak te plegen of iemand te beroven. Je loopt in Nederland ook nog eens bijna geen risico. De pakkans is zeer klein, in de praktijk zo’n één procent en je kunt bovendien als ongeschoolde loser werkelijk bakken met geld verdienen in de criminaliteit. Over deze feiten wordt nooit gesproken in de politiek en de media. Dat is echt een enorm taboe.’
De bepalende factoren zijn, volgens Frost: de zeer sterke peer group pressure van het criminele straatmilieu, waarin een flink deel van deze jongens opgroeit, de kleine pakkans, het feit dat deze jongens vaak weinig of geen enkele scholing hebben en vooral het feit dat hun ouders zich niets gelegen laten liggen aan de opvoeding van hun zonen. ‘Je kunt, als ze nog heel jong zijn, al helemaal uittekenen hoe het met deze jongens verder gaat in hun leven,’ stelde Frost, ‘Allemaal heel logisch en begrijpelijk, maar daar lossen we het drama nog niet mee op.’
Lees ook de eerdere hoofdstukken.