Op het moment dat ik gediagnosticeerd werd met een depressie, werd er heel veel voor mij bevestigd. Het was een verklaring voor de sombere en nare gevoelens die ik al lang had, maar ook een handicap om mee te leren leven. Een depressie mag er namelijk niet zijn en is er vooral om weggestopt te worden.
Logisch, natuurlijk. Denk eens na over het stereotype depressieveling voor buitenstaanders: een slonzig persoon dat niets anders doet dan de hele dag in bed liggen. Iemand die door ‘de duuvel’ bezeten is. Depressie is altijd een taboe geweest, en al is het tegenwoordig al een stuk minder, het taboe is nooit helemaal verdwenen. Zelfs mensen die dicht bij me staan vertel ik meestal dat het over een burn-out gaat, omdat dat tenminste ‘iedereen kan gebeuren’.
Maar voor een depressie heb je een psychiater nodig. Zo’n gast in een lange witte jas met een spuit en een bank waarop je moet liggen. (Ik zal eerlijk zeggen dat ik nog nooit een spuit bij de mijne heb gezien en ik telkens plaats kan nemen op een comfortabele stoel) En al zou ik heel graag willen opkomen voor hoe ik écht ben, dat lijkt onmogelijk. De mensen die het fijne weten van mijn ziekte, vinden het vaak nog steeds raar. ‘Ja, maar, jij lacht toch altijd?’ ‘Depressief? Je bent een jong meisje, de wereld ligt nog aan je voeten!’
Ik heb dan ook geen behoefte om mezelf te identificeren met alle andere mensen met hetzelfde probleem. Zo zijn de meeste therapieën voor mensen met een depressie gefocust op ‘de dagelijkse routine weer oppakken en actief bezig zijn’, terwijl ik bijzonder actief ben, vergeleken met mijn leeftijdsgenoten. Ik ben voorzitter van een leerlingenraad, actief lid van een debatclub en ik schrijf regelmatig stukjes voor websites. Het is dus meer dan vervelend om naar je kop geslingerd te krijgen dat je méér moet doen, terwijl je al je best doet.
Dat maakt dat ik blijf zeggen dat ik laat op school was, omdat ik naar de tandarts moet. Als ik wissel van medicijnen en de hele dag wazig uit mijn ogen kijk, heb ik geblowd. Als ik niet meedoe met gym, heb ik mijn enkel verrekt en als ik tot twaalf uur uitslaap, heb ik de vorige dag een feestje gehad.
Honderden smoesjes voor één labeltje, dus. Dat terwijl fysieke aandoeningen wél geaccepteerd worden en daar gewoon open over te praten is. Pietje hoeft zich niet te schamen als zijn arm uit de kom gaat. Meestal zijn mensen dan zelfs een stuk behulpzamer en schrijven ze zijn gipsarm vol met lieve berichtjes.
Dat terwijl duizenden Nederlanders nog steeds ‘met een griepje’ een dag vrij nemen, als ze werkelijk huilbuien of angstaanvallen hebben. Ik hoop dat het taboe rond mentale aandoeningen zo snel mogelijk verdwijnt. Want het gaat hier ook gewoon om chemische misvattingen, en niet om mannen in witte jassen met spuiten in hun hand.