Zijn hoofd was niet meer dan een donzige verzameling wolkjes en veren. Ver kon hij niet meer kijken, maar dat maakte hem ook vrij weinig uit. Zijn steun en toeverlaat was de tafel waar hij met zijn ellebogen op zat. Het geluid kwam minder binnen, het bracht een soort rust in zijn hoofd. Het hoofd met de immer draaiende tandwieltjes. Nog een slok, rechtop zitten ging niet meer. De laatste slok. Met een klap zette hij zijn glas neer en hees zichzelf van de stoel. Naar buiten. Een diepe teug van de frisse buitenlucht. Morgen zou alles weer hetzelfde zijn.
Beeld: Shutterstock