Pleiten voor een bescheiden buitenlands beleid en een minder actieve krijgsmacht staat gelijk aan ambitieloze nikserigheid. Ook is het een verwerpelijk links idee. En het duidt overduidelijk op onderwaardering voor onze krijgsmacht en militairen. We zagen deze ‘argumenten’ de afgelopen tijd allemaal regelmatig langskomen. Alle drie de argumenten gaan scheef en – nog belangrijker – ze staan in de weg van het formuleren van een heldere Nederlandse strategie.
In het eerste deel van dit drieluik hebben we bepleit dat het tijd is voor een open discussie over de vitale belangen van Nederland en de strategie die daaruit voortvloeit. Het werd ook duidelijk dat wij vinden dat daarin meer nadruk moet komen te liggen op nationale belangen in enge zin. Nederland is toe aan een meer bescheiden, afgebakend buitenlands beleid waarin harde keuzes worden gemaakt. Daar past een slagvaardige krijgsmacht bij, maar wel één die minder actief wordt ingezet voor expeditionair optreden.
Zoals iedere mogelijke invulling van de Nederlandse belangen, kan ook deze rekenen op kritiek. En terecht: niet iedereen hoeft het met elkaar eens te zijn. Toch zijn er drie punten die gebaseerd zijn op valse aannames en op de een of andere manier steeds terugkomen in het debat. Vandaar in ons slot over strategisch denken de drie drogredeneringen waar wij echt vanaf moeten als wij met open vizier vooruit willen blijven kijken.
Toen in het artikel ‘Jeanine, gooi het roer om!‘ werd gepleit voor een krijgsmacht die zich richt op nationale belangen in enge zin, reageerde Rob de Wijk daarop in zijn wekelijkse column. Volgens hem raakt Nederland door een dergelijke insteek juist invloed kwijt op het wereldtoneel: “we richten ons op onze eigen omgeving, en er wordt geen verband gelegd tussen een actief en solidair internationaal beleid, invloed en belangenbehartiging ten behoeve van onze economie en stabiliteit. Die ambitieloze nikserigheid is een van de verklaringen waarom Nederland zijn internationale positie kwijt is”, aldus De Wijk.
De conclusie dat een bescheiden buitenlands beleid ambitieloos is wordt hier nogal snel getrokken en verward de begrippen macht (mede bepaald door het omvang van je leger) en invloed (voornamelijk bepaald door je politieke keuzes). Pleiten voor een kleine maar krachtige krijgsmacht die zich richt op een beperkt aantal afgebakende vitale belangen is niet direct een pleidooi tegen een rol buiten onze landsgrenzen. Het hele idee dat Nederland ‘zich naar binnen keert’ en ‘zich achter de dijken terug trekt’ wordt veel te vaak als karikatuur gebruikt om dergelijke ideeën te ridiculiseren. Ook een kleinere krijgsmacht laat ruimte voor – om maar iets te noemen – buitenlandse missies, acties tegen cyberdreigingen en het bewaken van handelsroutes.
Naar die inzet moet alleen wel strenger worden gekeken: dienen expeditionaire missies in landen als Afghanistan en Mali daadwerkelijk vitale Nederlandse belangen? Lang niet altijd en dergelijke missies kunnen juist ook schadelijk uitpakken als ze niet in een strategisch kader met heldere doelen geplaatst worden. In die gevallen kan een inzet Nederland prestige en invloed opleveren – bijvoorbeeld in de vorm van een G20-zetel of een hoge politieke positie – maar is het nettoresultaat alsnog negatief te noemen.
In de redenering van De Wijk wordt teveel waarde toegedicht aan het verwerven van mogelijke invloed. Invloed en prestige zijn mooie bijkomstigheden van een militaire inzet, een bonus, maar altijd van secundair belang. Men neemt een behoorlijk groot risico als een extreem politiek instrument (Defensie) wordt ingezet in de hoop dat we in ruil daarvoor tijdelijk mogen meepraten met de grote jongens. Bovendien is er weinig ambitieus aan het oprekken van eigen belangen en het blind volgen van grote bondgenoten, om in ruil daarvoor af en toe een bot toegeworpen te krijgen. Natuurlijk kan het geen kwaad af en toe aan belangenbehartiging te doen, maar een robuuste strategie is gebaseerd op een inschatting van eigen vitale belangen en existentiële dreigingen. Laten we die eerst eens helder afbakenen, dan kunnen we het daarna over ambities hebben.
Het plakken van ‘links’ of ‘rechts’ stickertjes gebaseerd op de omvang en de rol van de krijgsmacht komt voort uit aannames van wat ‘linkse’ of ‘rechtse’ politiek zou moeten zijn. Een beperkte (rol voor de) krijgsmacht zou onder de categorie ‘linkse praatjes’ vallen, omdat het met name linkse partijen als de SP zijn die pleiten voor een kleinere krijgsmacht. Het idee dat alleen linkse (socialistische) partijen voor een kleine krijgsmacht zijn is gebaseerd op de relatief grote vertegenwoordiging van anti-globalisten, anti-kernwapen activisten en pacifisten binnen die partijen. Daarnaast stellen partijen in het linkse spectrum zich vaak zeer kritisch op tegen alle vormen van internationale wapenhandel. Rechtse (conservatieve) partijen zouden voor een grotere krijgsmacht zijn, omdat zij een meer ‘masculien’ lik-op-stuk beleid voeren. Daadkrachtig optreden in een onzekere wereld die ieder jaar onzekerder en gevaarlijker wordt, zo is het adagium.
Als onder de oppervlakte wordt gekeken is de gewenste de rol voor de krijgsmacht niet één-op-één af te lezen aan de links-rechts verdeling. Zo zijn er voldoende links-liberalen (zich thuis voelend binnen het liberaal internationalisme) die het liefst zien dat bij elke schending van mensenrechten de cavalerie uitrukt. Dat laat ook de discussie omtrent het concept van Responsability to Protect zien. Aan de andere kant zijn er de neo-conservatieven. Beiden staan een zekere mate van inmenging voor ter verspreiding van bepaalde morele (democratische) waarden. Hoewel de waarden van liberaal internationalisten meer gebaseerd zijn op bevorderen van internationale mensenrechten en neoconservatieven nationale waarden als uitgangspunt nemen, zijn ze allebei bereid om internationaal recht naar eigen inzicht om te buigen. Waar neoconservatieven zich in 2003 bereid toonden de VN-Veiligheidsraad te omzeilen, waren het in 2013 juist de mensen die in 2003 nog schande spraken van een ‘illegale oorlog’ die vooraan stonden om te pleiten voor een interventie in Libië en ook Syrië. Met of zonder VN. Hieruit blijkt dat zowel traditioneel links als rechts georiënteerden elkaar kunnen vinden binnen het interventionisme, waar logischerwijs een grotere krijgsmacht bij komt kijken.
Zeker, de SP is voor een kleinere krijgsmacht, maar hiermee is dat standpunt nog geen ideologisch eigendom van socialisme. Sterker nog, Libertariërs (niet bepaald ‘linkse luitjes’) pleiten vanuit het principe van non-interventionisme voor een zeer beperkte krijgsmacht of zelfs totale afschaffing. Een kleinere krijgsmacht kan dus eveneens vanuit rechtse standpunten worden beargumenteerd: zoals een kleine en krachtige overheid met een evenzo kleine en krachtig defensieapparaat.
Het links-rechts discours is handig te gebruiken als bliksemafleider voor de bühne, maar in feite is het niets anders dan het inzetten van sjablonen en stromannen om zich op valse gronden te kunnen onderscheiden van ‘de ander’. Wij zouden eerder pleiten voor een realistische benadering – en dan niet ‘zoals de politieke wind waait’-realisme, waarbij men staat te juichen zodra een leger een coup pleegt, omdat het politiek even goed uitkomt. Met een realistisch buitenlands beleid bedoelen wij een beleid dat is gebaseerd op weldoordachte, objectieve en haalbare doelen. De staat heeft wat ons betreft als belangrijkste taak het beschermen van burgers en het behartigen van Nederlandse belangen in het buitenland. Defensie is een investering in het verzekeren van deze fundamentele rechten.
Dit maakt het mogelijk de nationale belangen strikt af te bakenen tot het garanderen van eerste generatie mensenrechten voor de Nederlandse bevolking. Ingrijpen wordt dan alleen een optie wanneer de Nederlandse veiligheidsbelangen in het geding zijn. Dit betekent niet (mocht het politiek internationaal wisselgeld opleveren) dat humanitaire missies geheel tot het verleden hoeven te behoren. Wel wordt hiermee een duidelijk onderscheid gemaakt tussen Nederlandse veiligheidsbelangen en Nederlandse politieke belangen, bijvoorbeeld ten opzichte van internationale partners. Het laatste belang is een hele mond vol, maar tegelijkertijd een stuk minder prangend en wat ons betreft secundair. Kortom, niet leidend voor de inrichting van de krijgsmacht.
Dit is misschien wel het meest hardnekkige misverstand van allemaal. Het idee dat diegenen die pleiten voor een minder actieve – of zelfs kleinere – krijgsmacht geen waardering hebben voor militairen is nergens op gebaseerd. Het debat gaat – of zou in ieder geval moeten gaan – over waartoe de krijgsmacht dient. Militairen worden ten dienste van de samenleving ingezet en betalen daarvoor soms een hoge prijs. We – en met name politici die uiteindelijk de besluiten nemen – zijn het hen daarom verschuldigd zeer kritisch na te denken over welke doelen en belangen die inzet rechtvaardigen. Of zoals oorlogsjournalist Sebastian Jungler het verwoordt: “Soldiers themselves are reluctant to evaluate the costs of war (for some reason, the closer you are to combat the less inclined you are to question it), but someone must.“
Van militair personeel mogen we wat ons betreft alleen het uiterste vragen wanneer er goed is nagedacht over de inzet. Zonder scherp geformuleerde doelen en een heldere exit-strategie is het onmogelijk te beseffen wat je van je personeel vraagt. Juist uit het inrichten van de krijgsmacht op basis van strikt geformuleerde vitale belangen zal waardering voor militair personeel blijken – men weet wanneer er wat van hen wordt verwacht en waarvoor zij grote risico’s nemen. Het is (jazeker dit is normatief) in onze ogen onverantwoord om militairen in te zetten voor persoonlijke en/of vage politieke doeleinden. Natuurlijk zijn wij ons ervan bewust dat dit soms toch gebeurt en onderdeel is van de politieke realiteit. Want zeker, ook oorlog is – zoals Von Clausewitz stelde – een ‘politiek instrument’. Dit ontslaat politici niet van de plicht dit meest extreme politieke instrument met wat meer ontzag en prudentie te benaderen.