Een buurtregisseur, die al jaren in Overtoomse Veld werkte, vertelde me hoe hij in het tijdperk van Marcouch’ voorganger de problemen tackelde. Een straatgroep zorgde voor enorme ‘overlast’ in de Jan Voermanstraat, een buurt pal naast de Mondriaanbuurt. De mocro’s hingen bij een paar buitenbankjes. Meer een zitgroep dan een hanggroep dus. Ze bedreigden en intimideerden bewoners, maakten veel lawaai, zopen en blowden tot diep in de nacht en pleegden ongetwijfeld tal van criminele feiten. Maar de buurtregisseur had een list bedacht om het ‘overlastprobleem’ op te lossen. De list werd door het toenmalige bestuur overgenomen. Het was een lumineus idee: de bankjes werden gesloopt. Maar het buurtcrapuul verdween natuurlijk helemaal niet.
‘Waar waren ze dan gebleven?’, vroeg ik deze diender.
Ze waren gewoon een straat verder gaan staan, vertelde de politieman lachend. Daar waren overigens geen bankjes. Er was dus een schijnoplossing bedacht, uitgevoerd en met overheidsgeld gefinancierd. Het overlastprobleem was helemaal niet opgelost, alleen een eindje verplaatst en deze politieman vond dat nogal vermakelijk. Zo ging het jarenlang, zo gaat het in veel wijken in Amsterdam nog steeds heel vaak.
Een andere vorm van criminaliteitsbestrijding in Slotervaart was bijvoorbeeld het snoeien van struiken of het volledig slopen van alle beplanting, ‘zodat ze zich niet meer kunnen verschuilen’.
Criminelen willen zich namelijk altijd ‘verschuilen’, vertelde de politiechef mij in vertrouwen: ‘Daarom dragen ze ook altijd die jassen met capuchonnetjes.’
Marcouch wilde geen bankjes of planten slopen maar de oude structuren: ‘Je moet niet de bankjes maar de etterbakken weghalen en opsluiten. Dat lijkt mij logisch. Kijk, de meeste buurtregisseurs zijn in feite opbouwwerkers geworden, maar daar hebben we er hier al meer dan genoeg van in de wijk. Ik wil hier in Slotervaart echte politie-agenten. Daarom wil ik juist die oude structuren slopen. Dat is eigenlijk waar ik hier vooral mee bezig ben,’ vertelde hij toen we over die criminele straatcultuur spraken.
‘Het vorige bestuur wist al heel lang dat die criminelen in het jongerencentrum Oportuna zaten, maar toch deden ze er niets aan. Het verhaal van die jongerenwerker dat jij hoorde, die mee op rooftocht zou gaan, weerspiegelde de sfeer die in deze wijk heerste en voor een deel nog steeds heerst. Die criminelen zaten gewoon op de computer in dat jongerencentrum de route uit te stippelen naar die bedrijventerreinen waar ze ‘s avonds gingen inbreken. In dat jongerencentrum organiseerden ze de opslag van de gestolen goederen en de contacten met de helers. Criminaliteit werd gezien als iets onvermijdelijks, als iets dat er gewoon bij hoorde.’
‘Die jongerenwerkers vonden dat het hun zaak niet was, zolang zij maar goed contact hadden met die gasten en ze van de straat hielden. Dat was ook de opdracht die ze van het toenmalig bestuur hadden gekregen. Dat gebeurde trouwens in de hele stad. Jongerenwerkers moesten de overlastgroepen van straat halen. Daarmee was het probleem zogenaamd opgelost.’
‘In de afgelopen tien jaar was er hier een cultuur ontstaan waarin jongens van elkaar wisten dat ze niet deugden en waarin ze gewoon aan elkaar vertelden dat ze een kraak hadden gezet. Alsof het een gewone deal in de normale zakenwereld betrof.’
‘Overal in de stad worden van die barbecues georganiseerd met de bedoeling om de sociale cohesie te versterken, het toverwoord van bestuurlijk Nederland. Bewoners moeten dan gezellig een vorkje gaan mee prikken met de jongens die hen dagelijks terroriseren en uitschelden voor ‘smerige kankerhoer’.’
Het hele beleid van de lokale overheid was gericht op het voorkomen van escalatie, niet op het stellen van grenzen of het bestrijden van crimineel gedrag, stelde Marcouch vast:
‘Maar als je wilt handhaven moet je niet bang zijn voor escalatie. Als jongens op rooftocht gaan kun je helemaal niet volhouden dat je de situatie beheerst. Dan is het al lang geëscaleerd. Dit soort dingen zijn mijn grootste frustratie, weet je? De beste preventie is: aan de ene kant de pakkans vergroten en aan de andere kant de kansen voor dit soort jongens vergroten. Het onderwijs moet goed zijn. En deze jongens moeten aangesproken worden op hun eigen verantwoordelijkheid.’
‘Maar we hebben die jongens en ook hun ouders passief en lamlendig gemaakt. De overheid had eigenlijk alle verantwoordelijkheid overgenomen waardoor deze ouders achterover leunden en ook werkelijk alles wat er mis ging toeschreven aan diezelfde overheid. De brutaliteit van deze ouders ging zo ver dat zij zeiden: “Ja mijn zoon is ontspoord omdat de overheid zijn werk niet heeft gedaan.” Dit is echt de omgekeerde wereld. Je moet dus ook de vaders en moeders aanspreken op het gedrag van hun zonen, zoals ik heb gedaan. Daar had nog nooit iemand aan gedacht.’
Vrij snel na zijn aantreden nodigde Marcouch de ouders van de criminele jongens in de Mondriaanbuurt uit om op het stadsdeelkantoor te komen praten en voerde stevige gesprekken met ze over de opvoeding van hun zonen. Na deze onorthodoxe stap werd Marcouch geconfronteerd met zeer vijandige reacties in de Mondriaanbuurt. Er was direct na die gesprekken op het stadsdeelkantoor toevallig een buurtbarbecue georganiseerd bij jongerencentrum Oportuna. Overal in de stad worden van die barbecues georganiseerd met de bedoeling om de sociale cohesie te versterken, het toverwoord van bestuurlijk Nederland. Bewoners moeten dan gezellig een vorkje gaan mee prikken met de jongens die hen dagelijks terroriseren en uitschelden voor ‘smerige kankerhoer’. Dat is het idee.
Er heerste echt een heel dreigende sfeer’, vertelde een ambtenaar van de afdeling Welzijn die bij deze barbecue was. ‘Die jongens waren Marcouch aan het opwachten. Hoe hij het in zijn hersens had gehaald om hun ouders de les te lezen? Ze waren heel opgefokt! Grote barbecues stonden te roken en er was veel wind. Er hing een relsfeer. Er zat veel haat tegen Marcouch bij die jongens.’
Maar deze beleidsambtenaar was zelf ook heel verontwaardigd over de actie van Marcouch. Zij maakte zelf deel uit van de ‘oude structuur’ die Marcouch probeerde te slopen. ‘De vaders en de moeders van de jongens van de Mondriaangroep zijn de grip op hun zonen al jaren kwijt’, betoogde zij. ‘Deze jongens zijn al zo lang fout bezig en dan ga je deze ouders die het al zo moeilijk hebben nog meer in de hoek duwen? Dat is heel schaamtevol voor ze.’
‘Als iemand de Marokkaanse schaamtecultuur kent dan ben ik het wel,’ was de reactie van Marcouch. ‘Als iemand zich zou moeten schamen dan zijn het natuurlijk die ouders, wiens zonen de wijk te kakken zetten. Natuurlijk moet je je schamen! Al die andere bewoners moeten op eieren lopen vanwege dat criminele gedrag van die grote groep probleemgezinnen hier. Als jij als jongerenwerker of welzijnsambtenaar denkt dat die moeders geen grip meer op hun kinderen hebben, waar haal jij als ambtenaar dan het lef vandaan om te denken dat jij dat nog wel kunt? Dan leid je toch aan enorme zelfoverschatting? De persoon die het dichtst bij die jongens staat kan niets meer? Nou dan kunnen we de hele zaak wel opdoeken. Want die ontspoorde jongens weten ook dat die ambtenaar gewoon een betaalde baan heeft, eigenlijk helemaal niet in hem is geïnteresseerd en om vijf uur weer terugrijdt naar zijn of haar eigen mooie veilige buurt.’
‘Die jongens waren Marcouch aan het opwachten. Hoe hij het in zijn hersens had gehaald om hun ouders de les te lezen? Ze waren heel opgefokt!’
Marcouch schoor bepaald niet alle welzijns- en jongerenwerkers over één kam: ‘Natuurlijk zijn er ook goede welzijns- en jongerenwerkers. Die wil ik ook graag hebben. Maar ik zeg: “Concentreer je nou op de leuke jongens en meisjes, op de jongens die wel wat van hun leven willen maken. Ga zorgen dat ze zelf hun vrije tijd zinvol kunnen invullen. Het jongerenwerk moet zichzelf op den duur eigenlijk overbodig maken.”
Tegen die etterbakken zeg je: “Rot op! Naar buiten!” De situatie was jarenlang eigenlijk heel bizar. We waren zo geobsedeerd door die probleemjongens dat zij eigenlijk altijd de meeste aandacht en het meeste geld kregen en de rest werd vergeten.’
Ik was aanwezig bij zo’n stevig gesprek dat Marcouch op het stadsdeelkantoor voerde met twee Marokkaanse vaders uit de Mondriaanbuurt. Beide vaders hadden zonen met ‘politiecontacten’. Ze woonden al tientallen jaren in Nederland, maar spraken nog steeds nauwelijks Nederlands. Het gesprek werd dan ook grotendeels in het Marokkaans gevoerd. Marcouch vertaalde en sprak de vaders af en toe ook in het Nederlands toe.
‘De aanleiding voor dit gesprek zijn de grote overlastproblemen in de Piet Mondriaanbuurt,’ begon Marcouch. ‘Het kan niet zo zijn dat iedereen met die jongens bezig is, behalve de ouders. Niemand kan de rol van de ouders overnemen. Je moet weten waar je zoon uithangt en een rol in zijn opvoeding spelen. Je moet er voor hem zijn en niet de hele dag in het koffiehuis zitten.’
De oudste vader vertelde dat zijn zoon een baan had gevonden bij TPG Post, maar dat hij geen verklaring van goed gedrag kreeg omdat hij met de politie in aanraking was geweest: ‘Hij staat in het in het zwarte boek.’
Met het zwarte boek werd het register van justitie bedoeld, waarin de processen-verbaal werden geregistreerd.
De jongste vader was twintig jaar in Nederland, was drie jaar werkloos en had vier dochters en één zoon. Zijn zoon van achttien was zijn jongste kind en zat op een mbo-opleiding. Het ging goed met hem, beweerde hij, ook als was hij wél een keer met de politie in aanraking geweest wegens een vechtpartij.
´Pas op hè!´, zei Marcouch, ‘hij gaat met de verkeerde jongens om. Hij is 18 jaar, dat is een kwetsbare leeftijd. Doet hij aan sport?’
Nee. Zijn zoon deed niet aan sport omdat hij elke nacht heel laat thuiskwam. De vader wist niet wat zijn voorbeeldige zoon ‘s nachts allemaal uitspookte.
‘Als hij elke nacht om drie uur ’s nachts thuis komt moet hij uitslapen. Dan doet hij overdag natuurlijk niks. Bovendien gaat hij met de verkeerde jongens om en als hij dat te lang doet dan gaat hij ontsporen,’ zei Marcouch weer.
Onlangs kwam de zoon helemaal niet thuis. De vader werd door de politie opgebeld met de mededling dat hij hem op het bureau kon komen ophalen.
‘Mijn zoon stopt zijn vingers in zijn oren. Hij wil niet luisteren naar mij,’ zei de vader.
‘Het is hier net een dorp,’ zei Marcouch. ‘U kunt best tien vaders en moeders bij elkaar halen en elkaar helpen bij de opvoeding van de kinderen. Het werkt veel beter als de vaders en moeders met hun zonen praten dan wanneer de politie dat doet.’
De jongste vader ging steeds meer op het puntje van zijn stoel zitten. De oudste vader leunde achterover met de armen defensief voor zijn borst gekruist, zijn nek ingetrokken en zijn kin op zijn borst.
De oudste vader woonde 35 jaar in Nederland en vertelde dat zijn zoon van zeventien meerdere politiecontacten had gehad. Ook zijn zoon zat op het mbo, opleiding detailhandel. ‘Maar hij is lui, hij studeert niet,’ vertelde hij.
‘Stuurt u hem wel eens naar zijn kamer om te studeren?’, vroeg Marcouch.
De man schudde zijn hoofd ontkennend.
‘Gaat u wel eens naar zijn school om met zijn leraren te praten?’, vroeg Marcouch.
‘Nee,’ was weer het antwoord. ‘Ik weet niet waar zijn school is.’
‘Dat is nou precies waar ik het over heb. Ik was gisteren op de school van mijn zoon voor een ouderavond. In zijn klas zitten 24 kinderen, maar er waren slechts negen ouders aanwezig. Allemaal Nederlanders. De Marokkaanse ouders van tien kinderen waren niet gekomen. Ik was daar echt de enige allochtoon. Veel Marokkaanse vaders zijn totaal niet betrokken bij de opvoeding van hun kinderen, vooral als het gaat om hun zonen. Als ze zeventien zijn is dat een moeilijke leeftijd. Ze lopen een groot risico om af te glijden. Dan moet je er juist bovenop zitten.’
De vaders gaven geen reactie. Ze keken alsof ze het in Keulen hoorden donderen.
Marcouch vroeg de jongste vader of hij wel eens naar een ouderavond was geweest. Nee, dat was hij niet. Sterker nog: ook hij was nog nooit op de school van zijn zoon geweest en wist niet waar hij op school zat.
‘Jullie moeten je eigen kinderen gaan redden,’ zei Marcouch onverstoorbaar. ‘Nu lopen jullie ze voorbij op straat. Jullie kijken en zeggen: “Dat zijn slechte kinderen.” Vervolgens gaan jullie bidden in de moskee. Je laat ze verzuipen. Als je doorloopt ben je medeplichtig geworden. Je zit wel vijf keer per dag in de moskee, maar je kunt veel beter je zoon gaan redden. Dan kom je in de hemel. Je moet ze van straat trekken. Dan sla je dat bidden maar een keertje over.’
Toen Marcouch aantrad trof hij in jongerencentrum Oportuna een grote groep ‘criminele rum-coladrinkers’ aan, zoals hij dat zelf kernachtig formuleerde. Marcouch liet die jongens eruit schoppen. Een jongerencentrum is totaal ongeschikt om die harde jongens aan te pakken, stelde hij. ‘Je bent met een waterpistool op criminelen aan het schieten. Het heeft helemaal geen zin om met die foute jongens te gaan praten. Alsof jij ze nog moet gaan uitleggen dat ze fout bezig zijn als ze een oud vrouwtje beroven. Die jongens weten donders goed dat ze niet deugen. Hou toch op! We leven hier niet in een amorele samenleving! Je kunt ook niet van de andere bewoners verlangen dat ze tegen dit soort hard core-groepen optreden.’
‘Marcouch zei: “Hou toch op! We leven hier niet in een amorele samenleving!”‘
Marcouch wilde in Slotervaart een omwenteling teweeg brengen in het jongerenwerk. Hij was met de welzijnsorganisatie Kansweb in zee gegaan om het jongerenwerk in de jongerencentra in de wijk op een volledig nieuwe leest te schoeien. ‘Zij hebben de opdracht om alleen daadwerkelijk te investeren in de jongeren die wel wat willen. Dat betekent ook dat die kinderen na een tijd op eigen benen moeten kunnen staan. Binnen zes maanden. In die tijd moeten ze zelf hun vrije tijd leren invullen. Het moet geen bejaardensoos zijn. Deze organisatie heeft ervaring en zij zeggen dat ze mijn visie delen.’
‘Ik zet natuurlijk wel mijn vraagtekens want ook deze club maakte deel uit van dezelfde welzijnscultuur, de oude structuur die tot de excessen in het verleden hebben geleid. Zij werkten vroeger op dezelfde manier. Je wordt besmet door je omgeving, zo werkt het nu eenmaal. Dus ik volg ze kritisch. Maar ze zullen wel moeten veranderen als ze willen blijven voortbestaan. En dat betekent ook dat de jongerenwerkers anders opgeleid moeten gaan worden. Er moet veel veranderen.’
Lees de andere hoofdstukken van Ahmed Marcouch, een politieke biografie.