Marcouch werkte van 1993 tot 2003 bij de Amsterdamse politie, waarvan de laatste drie jaar bij de recherche. Marcouch kwam indertijd bij de politie binnen met een groepje allochtone agenten. Zij moesten hun plek binnen de politie-organisatie bevechten. Maar hij bleef bepaald geen buitenstaander binnen de blauwe broederschap en maakte veel vrienden, ook veel Hollandse vrienden.
‘Ik had het heel erg naar mijn zin bij de politie en liep letterlijk elke morgen zingend het bureau binnen. Ik had een paar topcollega’s waar ik nog steeds contact mee heb. Dat team waar ik in zat functioneerde heel goed. Het is toen heel veilig geworden in de Indische buurt. We hebben veel drugspanden opgerold.’
Maar hij merkte toen al dat een deel van de politie ‘incompetent’ was en gewoon niet de kanalen en methodes kende om criminelen in allochtone wijken op te sporen en de opsporing te verbeteren.
‘In de Indische buurt was bijvoorbeeld één of andere troetel-Marokkaan een heel belangrijk contact voor de politie maar die man had totaal geen gezag in de buurt en beschikte over heel weinig kennis. Dus als de politie op de informatie van zo’n man afgaat kom je niet erg ver met de opsporing. Dat fenomeen tref je in alle achterstandsbuurten aan.’
Dat gebrek aan kennis bij een deel van de politie illustreerde Marcouch met de parabel van een olifant die door een groep blinden wordt bevoeld.
‘Sommige jongerenwerkers waren voormalige criminelen, dus helemaal niet gescreend door het stadsdeel’
‘De ene denkt dat hij een slang te pakken heeft, de ander dat hij een pilaar voelt, weer een ander dat hij een tak te pakken heeft. Iedereen heeft zijn eigen waarneming maar eigenlijk is het natuurlijk gewoon een olifant die niemand ziet. Zo werkt ook een deel van de politie. Iemand die out of the box kan kijken en wel de kennis heeft voelt die olifantenpoot en weet meteen: “Hé een olifant!”‘
‘Maar een politiechef die zich alleen baseert op de informatie van zijn lokale buurtregisseur Mohammed die ziet alleen een tak, omdat Mohammed hem vertelt dat er alleen maar een tak is. Mohammed doet dat, omdat hij gewoon zijn vak niet goed verstaat of zijn ogen sluit voor de werkelijkheid vanwege zijn misplaatste etnische solidariteit met de Marokkanen in zo’n buurt.’
In Slotervaart vertrouwde Marcouch zijn eigen lokale Mohammed ook niet omdat hij wel beter wist. Hij hoorde deze politieman welwillend aan maar ging vervolgens zijn verhaal altijd checken.
‘Je moet goed kunnen doorvragen en zelf natuurlijk veel kennis hebben over die werkelijkheid in de wijk. Als er bijvoorbeeld een ambtenaar naar me toe kwam met het verhaal: “Ja, het gaat heel goed met die overlastgroep. Hij is verdwenen.”
Dan vroeg ik: “Weet je het wel zeker? Ben je er zelf geweest? Heb je het wel gecontroleerd en met de buren gesproken?” Als je zelf wetenschap hebt leer je om niet iedereen onmiddellijk op zijn woord te geloven. Stel nou dat er iemand naar je toe komt en zegt: “Weet je dat Geert Wilders moslim is geworden?” Dan vraag je toch ook door: “Hoezo? Hoe kom je aan die informatie? Wie is je bron? Heb je Wilders zelf op zijn knieën in de moskee zien liggen?”‘
Dat doorvragen en checken is niet de bestuurscultuur in Nederland. De meeste bestuurders zien gewoon de olifant niet, stelt Marcouch. It’s impossible to see the picture if you are inside the frame, zoals ze in de Angelsaksische landen zeggen.
‘Ze kijken met oogkleppen naar de werkelijkheid. Ze kijken bovendien naar die werkelijkheid met de normen en waarden van de elite, van hun eigen klasse. Die normen en waarden wijken enorm af van de normen en waarden van de meeste slachtoffers en ook de criminelen. Bestuurders, Kamerleden en andere politici zijn zelf waarschijnlijk tijdens hun eigen levensloop heel weinig of helemaal nooit met geweld en criminaliteit in aanraking gekomen. Ze snappen de dreiging en de angst van gewone burgers niet. Ze hebben daardoor heel weinig voeling met de slachtoffers. Ze hebben daardoor een hele beperkte kijk, zien de olifantenpoot en denken: “Ach het is maar een takje. Waar maken we ons toch druk om?”‘
Marcouch ontwikkelde toen hij na zijn politietijd als coördinator jeugd en veiligheid in Amsterdam-Oost werkte een veelkantige methode om de metaforische olifant – de overlastgroepen en criminele straatgroepen – aan te pakken. Hij zou die methodiek later ook in Slotervaart gaan toepassen.
Hij was er in Amsterdam-Oost achter gekomen dat een deel van de ambtenarij, de zogeheten professionals en ook een deel van de politie, eigenlijk met een papieren werkelijkheid bezig was. Er werd heel veel vergaderd merkte hij en er werden meters dossiers aangelegd en ‘heel veel op papier met poppetjes geschoven’.
Hij kwam erachter dat sommige jongerenwerkers voormalige criminelen waren en dus helemaal niet werden gescreend door het stadsdeel. Hij leerde dat jongerenwerkers die als instrument werden ingezet tegen de straatoverlast vaak zelf niet eens wisten wie ze in huis hadden. Hij liep die jongerencentra binnen en zag ‘bekende’ gezichten uit zijn politietijd en vroeg dan:
‘Weten jullie wie dat is?’
‘Oh, dat is Mo,’ hoorde hij dan.
‘Wat doet Mo dan voor de kost?’
‘Nou dat weten we niet.’
Marcouch merkte in Oost dat het maanden en soms zelfs jaren duurde voor bepaalde straatgroepen überhaupt werden aangepakt.
Hij werd ook weer geconfronteerd met het feit dat het lokale bestuur het falen van politie en justitie steeds moest gaan lappen. Want als je doorvroeg bleken die zogenaamde ‘overlastjongeren’ namelijk allemaal harde criminele feiten te plegen en dus gewoon criminelen te zijn.
‘In Zeeburg in Amsterdam-Oost kwam een buurtregisseur naar mij toe en vertelde dat er allerlei problemen waren en overlast was van jongens die in een jongerencentrum kwamen. Deze politieman vond dat de jongerenwerkers dat maar moesten oplossen. “Het gaat toch om jongens die vernielingen aanrichten, auto’s kraken, mensen bedreigen en in portieken pissen?” zei ik. “Dat is politiewerk man! Jij kunt gaan. Ik bel jouw baas op het politiebureau wel even om hem te vragen wat hij onder politiewerk verstaat.”‘
In de Indische buurt begon Marcouch met het ontbieden van ouders voor een stevig didactisch gesprek over hun zonen. Daarnaast regelde hij met de reiniging dat zij de probleembuurten extra goed gingen vegen en de pisplekken schoon gingen spuiten. Bovendien maakte hij afspraken met de recherche om te zorgen dat de dealers in de buurt allemaal werden opgepakt. Hij ging vervolgens met de buurtregisseur weer bij de ouders van de opgepakte jongens langs voor een vervolggesprek. De ouders van de jongens die werden opgepakt, moesten op het stadsdeelkantoor komen voor een gesprek.
‘Je weet dat je met je poten van andermans spullen af moeten blijven en dat je de buurt niet moet terroriseren’
‘Eén van die vaders zei tegen mij: “Dank u wel, dank u wel. Ik wist niet dat mijn zoon zo’n etter was. Waarom bent u niet eerder naar mij toe gekomen?”
“U was er nooit,” zei ik toen tegen die vader.’
‘Het was echt ongelofelijk, maar er waren wel tien professionals met die ene criminele overlastgroep bezig. “Wat gaan jullie nu doen?” vroeg ik. “Nee, niet vertellen over wat je volgende maand gaat doen, maar wat je nu gaat doen. Het probleem is vandaag, de brand woedt nu. Die bewoners komen huilend naar jou toe. Kun jij aan die bewoners uitleggen, waarom je over drie weken pas de ouders van die etterbakken gaat aanspreken?”‘
‘Als je meteen aan de slag gaat, krijgen de andere bewoners ook weer moed,’ betoogde Marcouch. ‘Bewoners zien dat, ook de bewoners in de andere wijken in de stad. Zo kreeg ik een paar maanden voor de verkiezingen in 2006 bijvoorbeeld een e-mail van een bewoner die vroeg of ik alsjeblieft in Slotervaart wilde komen werken… Maar goed, op een gegeven moment was die criminele groep in Oost deels opgepakt en vervolgens uit elkaar gevallen. De politie belde me op en zei: “Marcouch, die groep is verdwenen. Er is een wonder gebeurd.” Maar het was natuurlijk geen wonder. Je moet het alleen wel willen aanpakken, alles op alles zetten om het op te lossen en blijven volharden.’
Ook in Slotervaart wilde hij op die manier de straatterreur en criminaliteit gaan aanpakken, ook al had hij geen enkele wettelijke bevoegdheid op dat vlak. Hij had in Amsterdam-Oost geleerd dat je de aanval op veel fronten tegelijk moest inzetten en dat je dan heel ver kon komen.
‘Ik wil een storm ontketenen in mijn organisatie en daarbuiten,’ vertelde hij toen hij er een jaar zat. ‘Dat wordt me natuurlijk niet altijd in dank afgenomen. We kunnen ons niet langer verbergen achter het excuus: “Ach, die Marokkanen hebben toch een andere cultuur.” Onzin! We hebben een gezamenlijke moraal. Iedereen weet dat je met je poten van andermans spullen af moeten blijven en dat je de buurt niet moet terroriseren. De mensen die ik daar op af stuur moeten niet bij mij aankomen met flauwekulverhalen dat de Marokkanen een schaamtecultuur hebben. Je lost het maar op, wat het ook is. Anders moet je maar weg. Ik kom ook bewoners tegen die me omhelzen, zo blij zijn ze dat er eindelijk wat gebeurt.’
Hij had voormalig agent Houssain Mouhmouh, zoals hiervoor al gemeld, als coördinator van het Netwerk 12plus aangesteld om de aanpak met alle betrokken ketenorganisaties coördineren.
‘Je moet niet bij mij aankomen met flauwekulverhalen dat Marokkanen een schaamtecultuur hebben’
‘Hij is een pitbull. Dat moet, anders heeft niemand de leiding en ben je alleen maar bezig met elkaar schouderklopjes te geven. Wat gebeurt er anders? De volgende vergadering van al die ketenorganisaties is zes weken later. Heeft die criminele groep zichzelf door een wonder dan plotseling opgeheven? Zijn ze plotseling allemaal braaf aan het studeren? Natuurlijk niet. Als die jongens 24 worden, horen ze volgens de praktijkdefinitie plotseling niet meer bij de harde kern. Dat is even lekker makkelijk opgelost.’
‘Pleegt zo’n jongen dan geen straatroven meer? Doet hij dan ineens niks meer? Daar houden die clubs zich gewoon helemaal niet mee bezig. Hij valt gewoon domweg niet meer onder de jeugdaanpak dus het is hun probleem niet meer. Die jongens verdwijnen dan helemaal uit het beeld en gaan gewoon door met overvallen plegen. Man, man …. Waar zijn we mee bezig?’
Lees ook de andere hoofdstukken van Ahmed Marcouch, een politieke biografie.