De toverbal die Jantje iedere vrijdag van zijn vader kreeg, leek nooit dezelfde kleur te hebben. Telkens wanneer de ouwe heer met de snor en de bolhoed een nieuwe gaf, zette Jantje in zijn hoofd een streepje op de regenboog. Tientallen tinten blauw, honderden geel en duizenden rood had hij in gedachten al ontvangen.
Toverballendag was zijn favoriete dag van de week. Wanneer de bel het einde van de schooldag inluidde, rende hij zo snel hij kon naar buiten en sprong stiekem achterop de paardentram die hem vier straten verderop thuis afzette. Daar wachtte hij op het trapje naar de voordeur, kijkend naar de stad die langzaam aan hem voorbij trok, totdat hij zijn vader zag lopen. Hij vloog op hem af en trok aan zijn lange jas. Met de wandelstok nog in zijn hand, kneep zijn vader hem dan in de wang, terwijl hij met de andere hand de toverbal uit zijn zak haalde. Op dat moment zette Jantje altijd zijn pet af. Daarna woog hij de toverbal nauwkeurig in zijn hand, voordat hij hem in zijn mond stopte. Hij ging zitten op het trapje voor het huis, zijn wang bol van de dikke bal in zijn mond.
En zo bleef hij daar zitten, uren achter elkaar. Hij zoog niet op de toverbal en bewoog hem zo min mogelijk in zijn mond. Hij wilde dat de bal nooit opraakte, omdat hij dan weer een week zou moeten wachten op een nieuwe. Langzaam liet hij de bal kleiner worden in zijn mond. De zoete en zure smaak proefde hij laag voor laag. De bal werd steeds kleiner, totdat er nog maar een klein knikkertje over was. Dan beet hij hem doormidden, kauwde het balletje rustig weg en begon reeds te dromen over de kleur die de toverbal de volgende vrijdag zou hebben.
Mark Thiessen ziet soms dingen en schrijft daar Proza van Mark over.
Beeld: Shutterstock