Protesteren tegen anti-homowetten is lekker voor ons gevoel van morele superioriteit, maar werkt averechts. Laat het wat meer gaan om ‘wat heeft zin’ en minder om ‘hoe kunnen we ons eens lekker goed voelen over onszelf’ en ons eens verdiepen zonder maar wat te roepen.
Na jaren van debat is het zover: vandaag tekent de Oegandese president Museveni de anti-homowet die ‘spreken over homoseksualiteit zonder het te veroordelen’ verbiedt en voorziet in levenslange gevangenisstraf voor homoseksuele ‘recidivisten’. Hopelijk doen we vanuit Nederland wat we kunnen om de gevolgen te beperken. Maar laten we niet zo hysterisch en egocentrisch doen als toen we bedachten wat we in Sotsji konden doen. We waren totaal niet geïnteresseerd in het resultaat, alleen in wat we goed vonden voelen.
Stel dat er Olympische Spelen in Nederland zijn. Museveni woont de openingsceremonie bij met een stropdas met een afbeelding van Jezus. Hij spreekt premier Rutte voor de camera eens stevig aan dat wij “het wereldhomocomplot niet langer families kapot moeten laten maken” en dreigt de koffieleveranties te staken. Hij bezoekt een salafistische moskee en laat zich fotograferen met de leiders van ‘christenen tegen homo’s’. Tijdens de dweilpauze bij curling speelt een Oegandese band gospelmuziek en zingt over Sodom en Gomora.
De volgende dag kondigt Mark Rutte aan het homohuwelijk af te schaffen. Uit het hele land krijgt hij steun. Wat waren we toch achterlijk, maar nu weten we wel beter! Nee natuurlijk niet. Als we iets willen betekenen moeten we een aantal dingen realiseren:
Museveni deed er alles aan om onder die wet uit te komen. Maar hij kon de enorme maatschappelijke druk niet weerstaan. “Museveni is een idioot, maar nu ben ik trots op hem en heeft hij mijn stem”, is de teneur in de reacties. De president oproepen heel antidemocratisch de wil van zijn volk en parlement te negeren is discutabel, maar ook niet de oplossing van het probleem.
Misvattingen als “homoseksualiteit is aangeleerd” en “voor de kolonisten waren er geen homo’s in Afrika” lijken met eenvoudige logica te weerleggen. Maar niet alleen zijn de aannames diep geworteld, de manier van redeneren in Oeganda is totaal anders. Wat voor ons logisch is, is daar niet altijd logisch. Relaties werken anders, waarden zijn anders. Wij beslechten discussies met feiten en onderzoek. Maar de meeste Oegandezen, als ze al kunnen lezen, hebben maar één boek: de Bijbel (of de Koran). En trouwens: er is nooit een ‘homogen’ gevonden. Dus wat nou aangeboren? Over het algemeen praten we volstrekt langs elkaar heen.
En als het toch lukt om enigszins op de zelfde golflengte te komen, draven we gelijk door: als iemand nog maar net begint te twijfelen of het misschien toch niet is aangeleerd, roepen we gelijk dat hij homoseksualiteit prima moet vinden.
Misschien kunnen we de mannenbroeders van RefoAnders sturen? Die redeneren met Bijbelse argumenten dat ‘homoseksualiteit’ (homo doen) niet mag, maar dat ‘homofielen’ door God zo geschapen zijn en dus liefde en steun verdienen in hun ‘levensuitdaging’. Dat kunnen ze in Oeganda misschien nog net volgen. En begrijpen dat geaardheid geen keuze is, maar je overkomt is een eerste, essentiële stap op weg naar acceptatie.
Omdat onze argumentatie niet aanslaat, komt dus ook de bedoeling niet over. Wat wij zien als opkomen voor ons universele mensenrechten, voelt voor hen als het opdringen van onze zondige leefstijl. Dat wij hen homo’s door de strot komen duwen. En dat schiet in het verkeerde keelgat. En niet eens onterecht. Wie zijn wij om de moraal voor een ander land te bepalen? Afrika is het na honderd jaar kolonialisme en post-kolonialistisch paternalisme spuugzat de les gelezen te worden. In Oeganda gaat het al lang niet meer over “wat doen we met homo’s” (straffen of genezen?), maar is de wet een symbool voor de onafhankelijkheid van Oeganda. Mensen die de wet eerst “niet zo nodig” vonden, worden nu gepassioneerde verdedigers. Obama, die dreigde met ‘gevolgen’ moet een storm van protest ondergaan: “Bemoei je met je eigen land, vieze flikker”. Zelfs de levende heilige Desmond Tutu is het mikpunt: “Ben jij een man van God? Zeker te veel witte piemels gehad?”
We kunnen dus beter onze grote mond houden en hulp bieden aan lokale mensenrechtenactivisten die wel begrijpen hoe je de publieke opinie ten gunste kan keren. En dat is wat Nederland doet, zo heeft de ambassadeur mij verzekerd. Hoe precies, daar deed hij heel terecht geheimzinnig over. Maar zolang de discussie niet gaat over “hoe kunnen we echt wat betekenen” maar over “hoe kunnen we ons lekker goed voelen over onszelf” zullen er binnenkort wel weer stemmen opgaan om Mark Rutte in een leren string naar Oeganda te sturen om Museveni de les te lezen.