Er zijn weinig films met zo’n grote cultstatus, zo’n grote aanhang en die zoveel zinnigs te melden hebben als Fight Club uit 1999. De vierde film van David Fincher is een aanklacht tegen de wegwerpmaatschappij, een waarschuwing voor charismatische gekken en bovenal een hele goede film. Volgens IMDb op dit moment zelfs een van de tien beste ooit gemaakt. En Fight Club is jarig. De film kwam al weer vijftien jaar geleden uit, maar is nog steeds even actueel.
Een naamloze verteller, gespeeld door Edward Norton, introduceert ons in zijn doodgewone leven als kantoorslaaf. Hij werkt voor een groot autobedrijf, richt zijn huis in met spullen uit de IKEA-brochure en heeft nauwelijks vrienden, laat staan een geliefde. De verteller lijdt aan een ernstige vorm van slapeloosheid. Uit pure wanhoop bezoekt hij praatsessies voor ernstig zieken. Daar kan hij zich voordoen als een ander en wordt er écht naar hem geluisterd.
Aan dat veilige bestaan komt abrupt een einde als de verteller ontdekt dat zijn appartement is uitgebrand na een twijfelachtige explosie. Hij besluit in te trekken bij ene Tyler Durden (Brad Pitt), een man die hij een paar uur eerder heeft ontmoet in het vliegtuig. Durden houdt er een bijzondere levensfilosofie op na. Hij vindt dat zelfverheerlijking voor de zwakkeren is. Het is zelfvernietiging dat het leven de moeite waard maakt. We gaan allemaal uiteindelijk toch naar de klote, dat kunnen we dan maar beter op een spectaculaire manier doen. Vecht, zuip en breek alle regels. Alleen zo kan een mens vrij zijn.