Uit de voorgaande hoofdstukken bleek dat een groot deel van de inspanningen van Marcouch en zijn helpers werd gestopt in zaken die buiten het conventionele bestuurswerk vielen. In het beïnvloeden en veranderen van de denkwijze en mentaliteit van de bewoners, professionals en ambtenaren, maar ook vooral in wat hij zelf ‘het slopen van de bestaande structuren’ noemde. Naast de in een deplorabele staat verkerende politionele en justitiële keten was er een andere structuur die volgens Marcouch hoognodig verbeterd en misschien zelfs wel volledig onttakeld moest worden: het georganiseerde welzijnswerk in zijn eigen stadsdeel en de rest van Amsterdam. Het betreft een enorm maar ondoorzichtig web van instellingen, stichtingen, projecten, trajecten, professionals en ‘hulpverleners’, waar jaarlijks een brede stroom subsidies heen vloeit.
Marcouch constateerde dat als het bijvoorbeeld om de bestrijding van overlast en criminaliteit ging er in de praktijk vaak schijnoplossingen werden geboden. Dat het dikwijls window dressing betrof en dat er eigenlijk helemaal geen resultaten werden geboekt, althans geen meetbare resultaten. Hij vond dat die kluwen van welzijnsorganisaties helemaal niet het middel was om de grote hardnekkige problemen, zoals de zware criminaliteit, grote werkloosheid onder allochtone jongeren, overlast, schooluitval en een gebrekkig arbeidsethos op te lossen.
‘Het betreft een enorm maar ondoorzichtig web van instellingen, stichtingen, projecten, trajecten, professionals en ‘hulpverleners’, waar jaarlijks een brede stroom subsidies heen vloeit’
Hij constateerde ook dat de massale inzet van ‘hulpverleners’ de oplossing van die problemen af en toe zelfs enorm in de weg stond omdat de overheid via bijvoorbeeld het jongerenwerk fout gedrag beloonde en stimuleerde, elke stimulans bij de burgers om zijn problemen zelf op te lossen had weggenomen en een flinke groep bewoners afhankelijk had gemaakt van voortdurende nieuwe inzet van welzijnsmiddelen.
‘Het geloof in de instituten en de welzijnsstichtingen, daar is op zich niks tegen. Als ze maar functioneerden en dat doen ze niet,’ vertelde een beleidsambtenaar die toen voor Marcouch werkte. ‘Het lijkt vaak wel of ze functioneren, maar ze hebben gewoon niet het beoogde effect. Neem nou de stichting En Nu Iets Positiefs (ENIP). ENIP liet Marokkaanse jongens uit de wijk bijvoorbeeld rolstoelen inzamelen en repareren voor gehandicapten in Marokko. Dat gebeurde ook allemaal wel maar ze gingen die rolstoelen ook nog eens zelf naar Marokko brengen. Je kunt je natuurlijk al afvragen waarom dat nodig was, want dat kostte een koffer vol geld dat volledig van het budget werd betaald; je kunt ze namelijk ook verschepen.’
‘Maar het grootste probleem was toch vooral dat die jongens gewoon op het criminele pad bleven. Terwijl het de bedoeling was dat ze weer naar school gingen of een baan zochten. Dus de belangrijkste doelstelling werd helemaal niet verwezenlijkt.’
Vrij snel na zijn aantreden werd Marcouch al meteen geconfronteerd met de uitwassen van het ‘welzijnsdenken’ in zijn stadsdeel Slotervaart. Een aantal Marokkaanse ouders in Overtoomse Veld had aan de stadsdeelorganisatie voorgesteld om een afgesloten voetbalkooi in hun eigen buurt op te richten, die van acht uur ’s ochtends tot acht uur ’s avonds door een beveiliger bewaakt zou moeten worden. Een soort gevangenisluchtplaats voor hun eigen kroost midden in de wijk, daar kwam het op neer. De Overtoomse ouders konden hun kinderen dan ’s morgens bij de kooi afleveren, ’s avonds weer ophalen en schoven in feite hun eigen opvoedingstaken op het bord van de overheid.
Die bewaakte kooi moest natuurlijk door het stadsdeel opgezet en gefinancierd worden. De verantwoordelijke ambtenaar van de afdeling welzijn bij het stadsdeel vond het ‘wel een leuk idee’ en was een haalbaarheidsonderzoek gestart. Marcouch maakte daar subiet een einde aan.
‘We zijn echt helemaal doorgedraaid,’ zei Marcouch naar aanleiding van dat voetbalkooiplan. ‘We hebben de afgelopen decennia heel veel ouders passief en lamlendig gemaakt door veel verantwoordelijkheid van ze over te nemen. Ik noem dat de hospitalisering van onze burgers. Het was één van de eerste dingen die ik constateerde, toen ik hier begon. Tegen die mentaliteit moeten we vechten. Ik wil de boom opschudden. We moeten zorgen dat de ouders weer zelf aan de slag gaan met hun kinderen. We moeten de hele welzijnssector radicaal hervormen en weer de vangnetfunctie geven waar hij ooit voor bedoeld was. Een vangnet betekent: mensen in nood ondersteunen en vervolgens zorgen dat ze zo snel mogelijk weer hun eigen leven in de hand nemen.’
Daarom wilde Marcouch ook het jongerenwerk radicaal hervormen: ”We vinden het heel normaal dat een jongetje op zijn tiende zo’n jongerencentrum binnenkomt en als hij twintig is daar nog steeds staat te biljarten. Ik word daar woedend over. Hoe haal je het in je hoofd man! De jongerenwerkers zeiden nooit tegen zo’n jongen: “Flikker toch op man … Je bent 22! Heb jij nog een welzijnswerker nodig om jouw handje vast te houden? Heb jij iemand anders nodig om je vrije tijd in te vullen?”‘
Marcouch steunde bijvoorbeeld wel het jongerencentrum Streetwise, dat door twee Marokkaanse jongens en een Turk uit de Staalmanpleinbuurt was opgericht, die deze visie van Marcouch adopteerden. ‘Ik steun die jongens omdat ze initiatief hebben getoond en zelf een jongerencentrum op hebben gericht. Ik steun ze omdat ze ook een goede mentaliteit hebben ontwikkeld en de criminelen eruit geschopt hebben. Ze moeten zorgen dat de buurtjongens binnen zes maanden leren hoe de wereld in elkaar steekt, dat ze zelf van alles kunnen en op hun eigen benen leren staan.’
Marcouch vond veel van de stichtingen en welzijnsclubs in feite overbodig. Dat zijn ze ook. Want hoe werkt dat? Ik was bijvoorbeeld bij een sportmiddag die georganiseerd werd door de Marokkaanse sportbuurtwerkers van Sciandri in Overtoomse Veld-Noord. Die middag liep er ook een jonge Marokkaanse vrouw op het plein rond. Ze was er enkele uren en stond eigenlijk alleen wat te babbelen met Marokkaanse moeders uit de buurt. Ik vroeg haar wat ze deed. Ze bleek opbouwwerker te zijn en vertelde dat ze de sportmiddag had georganiseerd. ‘Nou dat klopt niet,’ zei ik, ‘dat hebben Ali, Yahya en Khalid gedaan.’
Sterker nog: Ali, Yahya en Khalid waren nog hard bezig met het organiseren van deze middag. Ik wees op de sportbuurtwerkers die voetbaldoelen aan het oprichten waren, vlaggen ophingen en grote kleurige inflatables oppompten waar de kleintje op konden dansen en springen. ‘Ja, dat klopt,’ zei de opbouwwerkster, ‘maar ik heb ze opgebeld.’
‘Een flinke groep bewoners was afhankelijk gemaakt van voortdurende nieuwe inzet van welzijnsmiddelen’
Ik had nooit begrepen wat opbouwwerkers nou eigenlijk deden, maar nu wist ik het. Dat is het beeld. Zij had één telefoontje gepleegd en zogenaamd die sportmiddag georganiseerd. Het Opbouwwerk werd bekostigd door de overheid, maar ook de door hen ingehuurde sportbuurtwerkers van Sciandri. Marcouch vond dat één van zijn eigen goed betaalde ambtenaren ook wel dat telefoontje kon plegen en dat die tussenlaag voor een dergelijk evenement in feite volkomen overbodig was. Zelfs dat ene telefoontje was eigenlijk onnodig, want die sportbuurtwerkers organiseerden uit zichzelf al het hele jaar door in de hele stadsdeel sport- en spelactiviteiten. Daarvoor werden ze namelijk door het stadsdeelbestuur ingehuurd.
Tijdens het bewind van Marcouch werden een aantal organisaties opgezet die direct onder verantwoordelijkheid van het stadsdeel vielen waardoor het bestuur zelf kon bepalen wat er gedaan werd. Een deel van de werkbemiddeling ging het stadsdeel bijvoorbeeld zelf opzetten door de oprichting van Mo Money, een samenwerkingsverband van het stadsdeel met twee reclamebureaus en het uitzendbureau Tempo Team. Marcouch wilde niet alleen de criminele jongens stevig aanpakken, maar vooral ook de jongens die nog wat van het leven wilden maken stimuleren en helpen.
‘Die criminele jongens komen na hun tijd in de bajes bijna altijd weer terug in hun oude buurt en in hun oude omgeving,’ lichtte Marcouch toe. ‘In die omgeving lopen ze een groot risico om weer hun oude foute gedrag te vervallen. We willen de jongens bereiken die een slecht of geen arbeidsverleden hebben en vaak ook al een strafblad. De jongens die geen idee hebben hoe je een baan moet zoeken. We helpen ze met solliciteren en het maken van een cv. We begeleiden jongeren naar werk of onderwijs. We hebben een zakgeldregeling opgezet. Ze krijgen zakgeld met het doen van klusjes. Daarmee proberen we die hangmentaliteit te doorbreken.’
‘Ik kom hier vrouwen tegen zonder enige vooropleiding die meteen ergens directeur willen worden met een dure lease-BMW’
Daarnaast werd VLAM in de Derkinderenstraat in de Mondriaanbuurt opgericht om te zorgen dat vooral de Turkse en Marokkaanse vrouwen hun huis uitkwamen en aan de slag gingen. Ook daar ging de nieuwe wind waaien, voor met name de grote groep moslimvrouwen die geen of weinig opleiding en geen werkervaring had en bovendien vaak in de schaduw leefde van conservatieve echtgenoten. ‘Als je weet uit welke situatie deze vrouwen komen, dan weet je ook dat zij het driedubbel moeilijk hebben. Ze zijn moeder, hebben vaak allerlei gezondheidsproblemen en zijn depressief,’ vertelde hij tijdens een werkbezoek aan VLAM. ‘Bovendien worstelen deze vrouwen met allerlei belemmeringen die hun mannen opwerpen. Een groot deel van hun mannen wil niet dat hun vrouw gaat werken ook al werken die mannen zelf helemaal niet.’
Maar Marcouch constateerde ook dat er van huis uit allerlei religieuze obstakels werden opgeworpen door veel moslima’s waardoor de bestaande organisaties geen deuk in een pakje boter konden slaan. ‘Er is een hele groep vrouwen die niet op een plek wil werken waar alcohol wordt geschonken of niet in een omgeving aan de slag wil waar ook mannen werken. Als je die religieuze belemmeringen niet kent kun je wel blijven bemiddelen. Ik vind dat ze daar maar overheen moeten stappen. Het einde is anders echt zoek.’
De uit Iran afkomstige coördinator wist precies waar Marcouch het over had. ‘Hier komen vrouwen die heel weinig kunnen, maar ongelooflijk veel eisen hebben. Ze willen alleen bepaalde specifieke dagen werken. Ze willen inderdaad niet bij een supermarkt werken omdat daar wijn wordt verkocht. Ik kom hier vrouwen tegen zonder enige vooropleiding die meteen ergens directeur willen worden met een dure lease-BMW. Wij maken ze duidelijk dat dat niet gaat, brengen ze meer realistische verwachtingen bij en gaan ze trainen. Wij bemiddelen bij het vinden van werkervaringsplekken en stages. Ze leren een CV maken, volgen een sollicitatietraining, een training netwerken en krijgen taalcursussen. Ze moeten aan de slag en aan de samenleving gaan deelnemen.’
Maar Marcouch en zijn trawanten konden heel vaak niet bepalen wat er gebeurde, niets sturen, omdat ze aanliepen tegen de taaie bestaande structuren die over een periode van tientallen jaren waren ontstaan. Het meest sprekende voorbeeld was wel de manier waarop de zogenaamde multiprobleemgezinnen in de stad werden aangepakt, waarvan er volgens de officiële gegevens bijna 150 in Slotervaart zaten. De meerderheid daarvan zat in Overtoomse Veld en met name in de Mondriaanbuurt geconcentreerd. Eén van de ergste multiprobleemgezinnen was het Marokkaanse gezin Darah, zoals ik de familie in dit verhaal noem. De moeder van dit gezin had tien zonen, waarvan er in ieder geval vijf criminele antecedenten hadden. De moeder was na vijftien jaar huwelijk gescheiden. Haar ex-man zat in de WAO en woonde in Marokko. In Marokko had haar ex- man nog 23 kinderen bij drie verschillende vrouwen verwekt. De zonen van moeder Darah bedreigden en intimideerden een hele reeks andere gezinnen die naast of in de buurt van het gezin woonden, waarvan er uiteindelijk minstens zeven verhuisden.
Er waren in Slotervaart en ook de andere stadsdelen, een duizelingwekkend aantal instellingen en organisaties, die zich op één andere manier direct of indirect bezighielden en bezighouden met de hulpverlening aan en de zorg voor ‘probleemjongeren’ en ‘multiprobleemgezinnen’. Ik kreeg van een beleidsambtenaar in het stadsdeelkantoor een werkelijk hallucinante lijst:
En in het geval van dit gezin zelfs een medewerker van het Leger des Heils, die drie keer per week de boterhammen van mevrouw Darah thuis kwam smeren, omdat ze daar blijkbaar zelf niet toe in staat was. Er waren twee gezinsvoogden en een speciale begeleider voor moeder Darah beschikbaar. Vrijwel ieder gezinslid had zijn eigen hulpverlener.
Op den duur was een twintigtal instellingen, soms incidenteel, soms structureel met dit gezin bezig. Ze wisten dat vaak niet van elkaar en bleken gezamenlijk tien jaar lang niet in staat om waarachtige vooruitgang in deze ‘casus’ te boeken.
Lees alle hoofdstukken van ‘Ahmed Marcouch, een politieke biografie’.