De horreurhistorie van het gezin begon eind 1998 toen de Darah’s in Overtoomse Veld een groot appartement betrokken nadat hun vorige woning was afgebrand. Al snel regende het klachten van verschillende buren over de kinderen Darah die ongegeneerd in de flatportieken aan het schijten en pissen waren en bij hun buren inbraken. Buren die daarover klaagden werden bedreigd en geïntimideerd.
Vanaf 2004 verergerde de situatie. Op de zolder van het gezin Darah brak brand uit, een paar maanden later brandde een slaapkamer in hun appartement uit. Een buurman werd bedreigd met een mes. In juli 2005 werd na een inbraak één van de Darah-jongens aangehouden. Bij een buurvrouw werd vijf keer brand gesticht en vervolgens drie keer ingebroken. Bij de laatste inbraak werd haar woning onder water gezet. Een andere flat in het gebouw kwam ook blank te staan. Dit waren dan nog alleen maar de zaken die geregistreerd en bekend werden.
Al die jaren waren de hulporganisaties om de paar weken over het gezin Darah aan het vergaderen, terwijl steeds meer wanhopige buren aan woningbouwcorporatie Eigen Haard lieten weten dat ze wilden vertrekken. Uiteindelijk vertrokken er uit desperaatheid wel zeven gezinnen.
‘Eén van de voorstellen was om de moeder gratis rijlessen en een automobiel te schenken, zodat ze haar kinderen naar school kon brengen. Bovendien moest er geld komen voor een welverdiende vakantie naar Marokko’
Toenmalig burgemeester Job Cohen gaf voormalig gemeentesecretaris Erik Gerritsen opdracht om met alle betrokken partijen te gaan praten over dit gezin. Er moest een hele zaal gereserveerd worden om alle betrokken hulpverleners en organisaties voor de samenkomst allemaal onder één dak te krijgen. Niemand van de organisaties bleek een volledig beeld te hebben van het dramagezin. Sommige organisaties wisten, zoals hierboven vermeld, niet eens van het bestaan en de activiteiten van andere hulpverleners af.
De betrokken instanties kwamen met een lange lijst met voorstellen om moeder en kinderen weder op de rails te krijgen. De woorden rechercheren, aanhouding, verhoren, tuchtigen en strafvervolging kwamen niet in die lijst voor.
In het gezin moest rond de klok-begeleiding komen, een huishoudelijke hulp en een vaste oppas omdat moeder vaak afwezig was. Eén van de voorstellen was om de moeder gratis rijlessen en een automobiel te schenken zodat ze haar kinderen naar school kon brengen. Bovendien moest er geld komen voor een welverdiende vakantie naar Marokko.
‘Als je heel erg veel overlast geeft of crimineel bent krijg je ongelooflijk veel aandacht, hulp en geld’
Maar de koek was nog lang niet op. Er moest een financiële coach worden ingezet om de administratie op orde te brengen en de grote schulden van het gezin te saneren. Daarnaast werd voorgesteld om structurele pedagogische ondersteuning te verlenen aan moeder Darah. Een therapeut moest de kinderen leren hoe ze zich binnen het gezin hoorden te gedragen en ook hoe de kinderen met al die hulpverleners moesten omgaan. Hoewel de woning na verschillende brandstichtingen weer helemaal was opgeknapt, werd voorgesteld om het gezin bovendien opnieuw een appartement aan te bieden.
De zon scheen niet in het schaduwrijk van de slachtoffers. Er werd een bijeenkomst georganiseerd voor de bewoners. De bijeenkomst werd geleid door de Netwerk 12+-coördinator Houssain Mouhmouh van het stadsdeel, die door Marcouch op de ‘casus’ was gezet om na jaren eindelijk een oplossing voor het drama te vinden. Maar Mouhmouh werd geconfronteerd met bewoners die er na tien jaar totaal niet meer in geloofden. Van de acht buren die per brief waren uitgenodigd waren er dan ook maar vier komen opdagen, bleek uit het verslag van een communicatiemedewerker van het stadsdeel. De buren die er wel waren vertelden dat de situatie ‘heel langzaam steeds slechter was geworden’. Ze wilden het liefst allemaal verhuizen.
Al snel werd duidelijk dat de Darah-familie niet het enige gezin was dat voor overlast zorgde. Er waren veel meer van die terreurgezinnen in hun directe omgeving. De aanwezige bewoners wisten zeker dat zelfs als de Darah’s uit de buurt zouden vertrekken, de problemen nog lang niet opgelost zouden zijn. Een buurman vertelde dat alle ramen van het clubgebouw van de accordeonvereniging waren dichtgetimmerd en dat het clubgebouw ‘een bunker was geworden’. De ruiten van clubgebouw werden namelijk voortdurend ingegooid. De verzekeringsmaatschappij was gestopt met uitkeren. Als de amateur-muzikanten aan het repeteren waren werd regelmatig gewoon de deur ingetrapt door de buurtmocro’s in de hoop de accordeonisten tot twist en ruzie te provoceren.
De buren hadden dan ook totaal geen vertrouwen in de gezinstherapie die op stapel stond. Ze hadden al zo vaak aan de bel getrokken, maar er veranderde toch helemaal niets, ondanks de eindeloze reeks vernielingen, brandstichtingen, bedreigingen, intimidaties en inbraken over een periode van tien jaar. Ze voelden zich enorm in de steek gelaten door de overheid. Ze benadrukten voortdurend dat zij niet de enige slachtoffers waren: ‘De hele straat heeft last van deze gezinnen, maar de rest van de bewoners is te bang om zijn mond open te doen.’
Een jonge homo schetste de sfeer in de straat: ‘Iedereen zit als bange parkieten in een kooi. De angst regeert in deze straat. We liggen al tien jaar op onze knieën te smeken om dit gezin weg te krijgen.’
De homo, de enige nicht in de buurt, kon het natuurlijk helemaal voor zijn kiezen krijgen. De ‘meest beleefde begroeting’ die hij van de homofobe buurtmocro’s kreeg, was ‘dat ze voor me op de grond rochelen en vervolgens doorlopen’. Zijn vriend was al vertrokken en hij wilde zelf nu na zeven jaar ook verhuizen: ‘Het is absoluut een verloren zaak hier. Dit is een Marokkaans getto geworden waar gewoon geen plaats meer is voor Nederlanders.’
Dolly, de directe buurvrouw van de familie Darah, vond het onbegrijpelijk dat er in het verleden nog nooit ambtenaren van het stadsdeel bij haar en andere slachtoffers hadden aangeklopt om te vragen of zij wellicht ook hulp nodig hadden en dat werkelijk alle bijstand en ondersteuning naar het probleemgezin ging. Ook Dolly ging verhuizen want na het verschijnen van een uitstekend Volkskrant-artikel over deze zaak van Weert Schenk had ze geen leven meer. De Darah’s beschouwden haar als de grote boosdoener en hadden ‘Kankerdooie’ op haar woning gekalkt.
Uit de aanpak van dit multiprobleemgezin bleek de zeer verontrustende machteloosheid van onze overheid, vond Marcouch. Wat een gigantische inzet van mensen, organisaties en middelen over een periode van wel tien jaar, met als resultaat dat het gezin er nog steeds woonde. Marcouch schrok zich rot toen hij het dossier las en wond zich er enorm over op. ‘Zo gaat dat in Nederland. Het gezin hoefde maar te piepen en het werd voor ze geregeld. Als je heel erg veel overlast geeft of crimineel bent krijg je ongelooflijk veel aandacht, hulp en geld. Het gezin had het leven van de zeven buurgezinnen volledig verziekt en tot een hel gemaakt, maar de slachtoffers moesten het zelf maar uitzoeken en kregen geen enkele hulp.’
Hij noemde de kluwen van organisaties die voor de overlastaanpak werd ingezet een Monster van Frankenstein. ‘We hebben de afgelopen decennia in Amsterdam echt een Frankenstein-monster gecreëerd. Het is vooral een lelijk gedrocht dat is ontstaan door lukraak allerlei stukjes aan elkaar te lappen. Een organisme dat niet goed zelfstandig kan nadenken. Een organisme dat wel beweegt, maar alleen heel moeizaam en spastisch. Het monster vertrapt alles en maakt feitelijk veel meer stuk dan dat het heel maakt. Onze welzijnssector is groot en massaal maar niet in staat om ook maar de geringste handeling te verrichten die effect heeft.’
‘Het is absoluut een verloren zaak hier. Dit is een Marokkaans getto geworden waar gewoon geen plaats meer is voor Nederlanders’
Wij als politiek houden dat probleem zelf in stand. We zien dat enorme gezwel, kijken ernaar, babbelen erover en zeggen: “Oh…het is eigenlijk toch wel heel erg hè. Het groeit maar en het groeit maar. Oh…het gaat een beetje die kant op en nu gaat het weer een beetje die kant op.” We hopen dat er een wonder geschied en dat het gezwel vanzelf geneest. Maar er is werkelijk niemand die erop af stapt en zegt: “Hé wat een enorm gezwel zeg! Wegsnijden die hap!” Dat zou moeten gebeuren, maar dat gebeurt gewoon niet en iedereen laat het doorzieken.’
Marcouch was toen al een tijd bezig om met wethouder Lodewijk Asscher van de centrale stad en de andere Amsterdamse stadsdeelbestuurders het monster terug in een kooi te krijgen en te onttakelen. ‘Frankenstein’ werd de werktitel van dit project. Maar ook dit project strandde en was kennelijk op gegeven moment een stille dood gestorven, want ik hoorde er nooit meer over. Alleen lokaal in zijn eigen stadsdeel konden Marcouch en zijn trawanten de zaken op een andere manier aanpakken door bepaalde instellingen gewoon geen opdrachten meer te geven en door het toepassen van een heel pakket aan maatregelen en middelen, dat ook werd toegepast om de criminele straatgroepen weg te krijgen.
In het stadsdeel werd het zogeheten Lokaal Actieteam door het nieuwe bestuur onder Marcouch opgezet om speciaal die multiprobleemgezinnen aan te pakken. Daarnaast zorgde vooral de stedelijke vernieuwing, het domweg slopen van bepaalde delen van de wijk zoals de Hart Nibbrigstraat en omgeving in de Mondriaanbuurt, voor de zo broodnodige gedwongen verhuizingen. Het stadsdeelbestuur maakte in maart 2008 met de woningcorporaties afspraken dat de huishoudens die extreme overlast veroorzaakten de komende zes jaar in Overtoomse Veld geen nieuw huurcontract kregen. Als het stadsdeel constateerde dat de interventies geen effect hadden was het einde verhaal voor de huurders.
Al deze maatregelen hadden effect. Van de 146 multiprobleemgezinnen die er in Slotervaart zaten, waren er bij Marcouch’ vertrek in het voorjaar van 2010 minder dan 40 gezinnen over die nog voor ernstige overlast zorgden.
Maar uit de Masterthesis Sociologie – Vraagstukken van beleid en organisatie van ene Els van den Berg (29 juni 2012), een onderzoek naar de ‘interorganisationele samenwerking in het kader van de aanpak Top 600’, bleek dat het gemeentebestuur van Amsterdam en politie nog niets geleerd hadden. De al vaak genoemde Top 600-aanpak, bedoeld om een flink deel van de meest gewelddadige criminelen achter de tralies te krijgen, ging op 1 mei 2011 van start met 33 betrokken organisaties, waaronder zo’n negen welzijnsorganisaties en instanties die zich met hulpverlening en ‘zorgtrajecten’ bezighielden.
Maar in totaal bleken uiteindelijk wel 42 organisaties betrokken bij de aanpak van het project dat inmiddels al is uitgegroeid tot een Top 900. ‘In het beoogde netwerk werd uitgegaan van 174 samenwerkingsrelaties tussen de betrokken organisaties,’ schrijft de sociologe in haar onderzoeksrapport. ‘In realiteit blijkt het te gaan om 524 samenwerkingsrelaties; een verdrievoudiging.’
Lees alle hoofdstukken van ‘Ahmed Marcouch, een politieke biografie’.