Vrijdagmiddag. Al heb ik uitgeslapen en ben ik daarna in slakkengangetje naar kantoor gegaan, ik voel me behoorlijk moe. Ik sjouw mijn logeerrugzak mee en een los tasje, volgepropt met duur eten van de kiosk en twee kranten. Ik strand echter in een volle trein, waar ik geen ruimte heb om onbeschaamd chips naar binnen te werken. Een stevige man komt naast me zitten en schuift zijn twee koffers voor mijn voeten.
“Thies train ies going to Ede?”, vraagt hij aan mij. Ik bevestig dat, waarop hij vraagt of ik ook naar Ede moet. Nee, ik moet naar Veenendaal, zeg ik. Op wonderlijke wijze is dat het begin van het gesprek dat ik met de man voer. Hij moet een stukje verder reizen dan ik, wat betekent dat ik een uur aan hem vastzit. Al snel praten we over onze bestemmingen en waar we vandaan komen. In mijn schoolse Brits-Engels vertel ik hem dat ik ‘voor mijn werk’ in Amsterdam zat. De man zelf kwam van Schiphol, en oorspronkelijk uit een Grieks dorpje, en gaat zijn zoon opzoeken. Hij gaat promoveren aan de Universiteit van Wageningen.
“Ik vind Amsterdam een geweldige stad.”, zegt hij in zijn gebroken Engels. “Het fijne van de Nederlandse steden is dat je je zo veilig voelt. Alles is zo georganiseerd. Alles loopt zoals het zou moeten lopen.” Ik beaam dat. Toch zegt hij dat hij nooit uit Griekenland weg zou kunnen gaan. “Ik weet het: de economie, de crisis, de banen. Maar Griekenland blijft een gezegend land, een zonnig land, vol met gelukkige mensen. Die laten zich niet wegjagen door hetgeen waar jullie westerlingen allemaal zo bang voor zijn. Die voelen zich trots op hun vaderland. Ben jij trots op je vaderland?”
Daar moet ik even over nadenken. Ik vertel dat ik het fijn vind om in welvaart opgegroeid te zijn, maar dat ik geen speciale binding met Nederland heb. “Precies!”, roept de man. “Jullie zijn een schoolvoorbeeld voor de Europese Unie. Jullie gaan mee, jullie zijn rationeel, jullie hebben geen specifieke cultuur. In Griekenland zijn we misschien ouderwets, misschien romantiseren we zelfs. Maar al is een tegenspoedige beurs is een vervelend iets, het is ook iets dat zo weer vervliegt. Evenals geld. Geluk is blijvend. Ik zal als Griek nooit kunnen begrijpen waarom jullie maatschappij in het teken lijkt te staan van regels en gezond verstand.”
De man uit Griekenland vertelt over zijn dorp, over zijn ouders en over zijn kinderen. Als politiek-geïnteresseerde ben ik direct benieuwd naar zijn verdere visie op Griekenland en Europa. Daarop antwoordt hij twijfelend: “Griekenland is getroffen door slechte politici, werkelijk waar.” Politici die het volk niet weten te vertegenwoordigen, die geen middenweg vinden tussen de Griekse cultuur en Europa. De man uit Griekenland schudt zijn hoofd en vertelt dat zijn hoop ligt bij de nieuwe generatie: “Het besef moet er nog komen. We zijn een prachtig land met een prachtige historie, en daar moeten we trots op zijn. We moeten niet aan de voeten van Europa blijven liggen, maar echt, het grootste gedeelte van de Grieken wil niet uit de Europese Unie, hoor.”
De vorige avond viel ik in slaap onder een interview met Harry Mulisch door Twan Huys, waardoor zijn citaten nog vers in mijn geheugen zitten. “Misschien mythologiseert u zichzelf.” “Mythologiseren is toch alleen maar mooi?” “Maar veel anderen zijn het daar niet mee eens.” “Nou, ze kunnen net zo vrolijk mee-mythologiseren.” – De man uit Griekenland moet lachen om mijn anekdote. Daarom vertel ik door over een lezing die ik laatst las, ‘Wat is een natie?’, door Ernest Renan. Renan beweert daarin dat een natie niet gekoppeld is aan ras, rijkdom of geschiedenis, maar aan het samenhorigheidsgevoel in een land.
“In dat geval denk ik dat Griekenland meer een natie zou zijn dan Europa. En Nederland is dan ook geen echte natie, voor zover ik Nederland ken.” “Echt?” vraag ik hem. Met de nieuwsberichten over partijen als de Gouden Dageraad, kreeg ik niet het beeld van absolute harmonie. “De Gouden Dageraad probeert op een verkeerde manier een beroep te doen op die samenhorigheid. Maar ons volk is ons volk, we lijken ons weliswaar soms te weren tegen anderen, maar verbonden zijn we zeker.” Misschien maakt dat ook dat Griekenland niet perfect in de Europese Unie past: ze houden vast aan hun eigen cultuur en weigeren op te gaan in een nieuwe West-Europese cultuur. “Sommige Grieken lijken de Europese Unie te zien als een verbod op onze eigen cultuur en een deelname aan de overheersende cultuur. Dat versterkt het tegengeluid, ja.”
We zijn bijna bij de halte waar ik uit moet stappen. In een uur tijd heb ik de man uit Griekenland goed leren kennen en hij mij. Voordat ik wegga wil hij nog één ding zeggen. “Weet je, ik geloof erin dat de komende generatie dit gaat verbeteren. De politiek kan mensen met een frisse blik en een groot wereldbeeld goed gebruiken. Ik hoop dat ik jou nog op een dag op televisie zie. Tantes als Merkel mogen onderhand wel plaatsmaken voor een jong, mooi meisje als jij.” Gniffelend bedank ik hem en schud ik hem de hand.
Als ik op het station van Veenendaal zit, pak ik mijn zakje chips uit het tasje en begin ik met eten. Dit gesprek was een stuk meer verrijkend dan de stapel eten en de twee kranten. Ik zwaai de man uit en hoop stilletjes dat ik zijn verwachtingen ooit nog kan waarmaken.