‘Wij kennen die mannen waar u het over heeft. We willen graag voorlichting daarover geven,’ zei Aysim. ‘Als wij hier met vrouwen zitten spreken we wel over de islam. Als de man thuis een alleenheerser is zeggen wij: “De man verliest zijn eer niet als hij zijn vrouw de vrijheid geeft of als hij zelf ook eens een keertje helpt bij het huishouden. Want de Turkse mannen hier doen nooit iets in het huishouden. Ze doen gewoon helemaal niets.’
Aysim stak vervolgens een heel verhaal af over een jongetje van acht dat brutaal was tegen zijn vader en hem niet gehoorzaamde. Hij leerde geen respect en dat kwam door de openbare school waar hij op zat. Met de openbare scholen in Nederland was het heel erg mis. Daar mocht je denken wat je wilde en ging het helemaal fout met hun kinderen, aldus Aysim.
‘De profeet is al dertien eeuwen dood. Onder moslims zijn er nu geen profeten. Ik wil graag dat jullie af en toe iemand uitnodigen die al die kromme ideeën over de islam uit de wereld helpen.’
‘Komt het niet doordat die ouders gewoon geen goede relatie met hun kinderen hebben?’, vroeg Marcouch. ‘Komt het niet doordat die ouders bijna nooit met hun eigen kinderen praten, ze vrijwel geen aandacht geven en ze eigenlijk gewoon niet goed opvoeden?’
‘Nee. Dat is niet zo. Dat leren ze op school’, antwoordde Aysim.
‘Praten jullie over homoseksualiteit thuis?’, wilde Marcouch weten.
‘Nee. Dat is niet mogelijk’, zei Nilay.
‘Vind je niet dat je dat juist moet doen als dat onderwerp zo gevoelig ligt?’, vroeg Marcouch.
‘Ik hoorde over een leraar die homoseksueel was en de jongens in de klas leerde hoe ze hun nagels konden lakken,’ antwoordde Nilay. ‘Dat is heel erg want homoseksualiteit is een doodzonde.’
‘Dat een leraar jongens in zijn klas leert hoe ze hun nagels moeten lakken is gewoon flauwekul natuurlijk. Homoseksualiteit is bovendien geen doodzonde,’ zei Marcouch.
‘Het is wel een doodzonde. Dat staat in de Koran.’
‘Er is maar één doodzonde,’ zei Marcouch, ‘en dat is shirk, afgoderij. Ik weet wat voor theorieën er allemaal aangehangen worden hier in de wijk, maar ik ben geïnteresseerd in de praktijk. De profeet is al dertien eeuwen dood. Onder moslims zijn er nu geen profeten. Ik wil graag dat jullie af en toe iemand uitnodigen die al die kromme ideeën over de islam uit de wereld helpen. Wij hebben daar mensen voor. Dan zijn jullie goed bezig.’
‘Wij zouden dat wel willen,’ zei Nilay.
Tijdens een ander werkbezoek maakte ik een harde confrontatie mee tussen Marcouch en een aantal jonge Marokkaanse vrouwen. Marcouch was weer uitgenodigd voor een ontmoeting met één van de vele allochtone vrouwenclubs in het stadsdeel. Al die uitnodigingen die Marcouch kreeg gingen om geld, kwam ik achter. Ze wilden hun subsidie veilig stellen of geld hebben voor één of ander leuk projectje.
Zo ging het jarenlang, maar nu kregen ze met Marcouch te maken die juist af wilde van al die leuke projectjes, tenzij ze aantoonbaar iets bijdroegen aan de oplossing van de grote problemen in de wijk.
De ontmoeting vond plaats in een wijkgebouwtje op het Allebéplein in Overtoomse Veld. Er was een delegatie jonge Marokkaanse vrouwen, een stuk of zes, waarvan er drie het woord voerden. Deze drie vrouwen waren in volledige zwarte moslimadracht, in chadors, maar ook zij waren voorlijk en bijdehand.
‘Er moest namelijk eerst speciale kinderopvang voor hen geregeld worden, betaald door het stadsdeel, want bij de Nederlandse kinderopvang kregen ze maar rare ideeën en daar moest je nog voor betalen ook’
Deze Marokkaanse vrouwen waren eind twintig en sommigen hadden kinderen. Ze spraken perfect Nederlands en waren evident behoorlijk opgeleid, maar alle vrouwen genoten een uitkering en hadden geen enkele werkervaring.
Een deel zat in een ‘traject’ van het DWI (Dienst Werk en Inkomen), zoals dat heet. Dat betekent dat ambtenaren voor werkzoekenden de voorwaarden gaan scheppen om weer aan de slag te kunnen. Voor dat doel was dan weer een andere vrouwenorganisatie ingeschakeld die zich gespecialiseerd had in dit soort ‘trajecten’.
De Marokkaanse vrouwen hadden een leuk plan bedacht. Ze wilden namelijk echt gaan werken voor hun geld. Dat was verrassend, vond ook Marcouch. Maar de dames hadden een hele reeks condities bedacht waaraan voldaan moest worden voordat ze daadwerkelijk de handen aan de ploeg zouden slaan. Er moest namelijk eerst speciale kinderopvang voor hen geregeld worden, betaald door het stadsdeel, want bij de Nederlandse kinderopvang kregen ze maar rare ideeën en daar moest je nog voor betalen ook.
‘Hun voorstel was dan ook dat deze nu nog denkbeeldige, exclusieve banen speciaal voor hen gecreëerd zouden worden en dat de benodigde penningen ook weer door het stadsdeel gefourneerd werden’
Ze konden maar een paar uur per dag werken en ook slechts een beperkt aantal dagen per week. Zo’n baan bestond natuurlijk helemaal niet in de echte werkelijkheid, dat beseften de dames ook dondersgoed. Hun voorstel was dan ook dat deze nu nog denkbeeldige, exclusieve banen speciaal voor hen gecreëerd zouden worden en dat de benodigde penningen ook weer door het stadsdeel gefourneerd werden.
‘Waarom gaan jullie niet gewoon aan de slag?’, vroeg Marcouch aan de dames. ‘Jullie zijn slim, goed opgeleid, spreken prima Nederlands. Je kunt morgen aan de slag. Ga gewoon zelf een baan zoeken.’
Er viel een stilte.
‘Wat bedoelt u?’, vroeg één van de vrouwen. Zelf gewoon een baan zoeken? Veel gekker moest het toch niet worden.
‘Ga gewoon aan de slag. Ga een baan zoeken en werken,’ zei Marcouch. ‘Dan zie je wel of het schip strandt of niet. Stop je energie daarin in plaats van het opwerpen van al die obstakels die je alleen maar beletten om echt aan de slag te gaan en iets van je leven te maken. Ga het regelen. Jullie zijn slim genoeg om dat gewoon zelf te doen. Daar hebben jullie helemaal geen trajectbegeleiding van het DWI voor nodig. Ik zit hier echt mijn tijd te verdoen en ik heb hier ook helemaal geen geduld voor.’
Daarop nam Marcouch afscheid, vertrok en liet de vrouwen verbijsterd achter.
De vraag was natuurlijk: had deze manier van optreden van Marcouch effect? Haalt zo’n stevig onderhoud wat uit? Want ook hier ging het weer om het teweeg brengen van een mentaliteitsverandering, een volledige omslag in het denken, want er gaapte een diepe culturele kloof. De Turkse vrouwen van de Turkse zelfhulporganisatie die hierboven aan het woord kwamen en vooral hun mannen koesterden opvattingen die pasten in duistere tijden uit het verleden. Ze konden eigenlijk alleen hun rigide conservatieve opvattingen volhouden omdat ze in een uitkering zaten.
Een jaar later bezocht ik ze weer. De Turkse vrouwen waren weer aan het koekjes bakken voor de ramadan en ze spraken nog steeds geen Nederlands. Ter plekke bleek dat ze zelf een informele kinderopvang hadden geregeld. Ze vertrouwden de Nederlandse kinderopvang niet en lieten alleen andere Turken op hun kinderen passen. De Turkse vrouwen vertelden me dat ze pas konden gaan werken als hun kinderen uit huis waren dus zo tegen hun veertigste of vijftigste.
‘Die Marokkaanse vrouwen van het Allebéplein hebben niks geleerd hoor’, zei ik later tegen Marcouch. ‘Ze zijn misschien wel geschrokken, maar over een jaar zitten ze nog in de bijstand.’
‘Die vrouwen hebben wel degelijk wat geleerd,’ antwoordde Marcouch. ‘Je hebt gelijk als je constateert dat je met één gesprek natuurlijk niet in één keer zo’n in jaren gekweekte mentaliteit kunt veranderen. Maar ik heb om te beginnen een duidelijke boodschap afgegeven, namelijk dat ze voor dat soort flauwe kul niet bij mij terechtkunnen. Zo’n boodschap sijpelt door. Ik kwam van de week een vrouw in de Meervaart in Osdorp tegen die mij niet kende, maar wel over mij gehoord had. Die vrouw zei: “Oh, u bent die Marcouch die die vrouwen zo hard heeft aangepakt!” Dus daar wordt over gepraat.’
Maar alles is met elkaar verweven constateerde Marcouch ook. ‘Ik kan wel boos worden en tegen deze vrouwen zeggen dat ze zelf een baan moeten zoeken, maar ik stuur de Dienst Werk en Inkomen (de vroegere Sociale Dienst) niet aan,’ zei Marcouch. ‘Ik ben uit alle macht bezig om de bestaande structuren te ondermijnen, maar al die organisaties ondermijnen mijn ambitie om daar beweging in te krijgen. Dit is voor mij de kern van de zaak: “Wil je mensen zo lang mogelijk aan hun handje vast houden, of wil je ze op hun eigen poten laten staan?” Maar die vraag wordt in de rest van de stad niet gesteld. Dat is belangrijk want ik kan dat niet alleen. Al die instellingen, al die ambtenaren en al die professionals moeten een andere houding aanleren.’
‘Iedereen moet zijn best doen, alle organisaties, ook de basisscholen en het mbo-onderwijs, de politie-agenten, sportverenigingen en het jongerenwerk. Al die organisaties moeten ook goed samenwerken. Er is een Afrikaans spreekwoord: “It takes a whole village to raise a child.” Dat klopt. Als ze niet zelf hun eigen verantwoordelijkheid zien en grenzen gaan stellen, dan schiet het niet op en gaat het nooit lukken.’
‘We hebben het over een heel breed fenomeen hoor. Want die mentaliteit heerst namelijk ook bij heel veel politie-agenten. Die lopen vaak met een brede boog om de problemen heen. Het is een cultuur die zich in jaren in Nederland ontwikkeld heeft. Het is een enorm gezwel dat jarenlang is blijven groeien waar we nu mee worstelen. Dat verander je natuurlijk niet één, twee, drie. Je moet realistisch blijven, maar de overheid moet eerst beginnen, die moet het voortouw nemen. Dat is duidelijk.’
Door een wonderlijk toeval kwam ik twee van die Marokkaanse vrouwen van het Allebéplein later nog eens tegen. Ze vertelden mij dat alle vrouwen die toen aanwezig waren inmiddels zelf een baan hadden gevonden en allemaal werkten.
Lees ook alle andere hoofdstukken van ‘Ahmed Marcouch, een politieke biografie’.