Ahmed Marcouch, een politieke biografie

10-03-2014 14:01

dossier_marcouch_530

Veel tegenstanders en critici van Marcouch riepen vaak dat hij niet goed lag bij zijn eigen achterban. Door de jaren heen kwam ik ook regelmatig artikelen tegen van journalisten die deze observatie klakkeloos overnamen. Soms werden zelfs heel precieze percentages gegeven, alsof er grondig onderzoek was gedaan. De suggestie werd gewekt dat het een hele kwalijke zaak was als je niet goed lag bij ‘je eigen achterban’, waarmee natuurlijk de Marokkaanse gemeenschap of de islamitische gemeenschap werd bedoeld. 

 

‘Wat er in de tijd dat Aboutaleb nog wethouder in Amsterdam was op Marokkaanse sites aan scheldpartijen en bedreigingen verscheen, daar lusten de honden werkelijk geen brood van’

 

Deze observatie roept een belangwekkende vraag op. Waarom is de steun van de ‘eigen etnische groep’ relevant voor beoordeling van een politicus of bestuurder? Een volksvertegenwoordiger stemt zonder last staat in de Grondwet. Ook een bestuurder is geen belangenvertegenwoordiger van een bepaalde etnische groep. Het is hier zelfs verboden, in tegenstelling tot een land als Suriname waar het politieke stelsel vrijwel volledig langs raciale en etnische lijnen is georganiseerd.

Aboutaleb

Wat er in de tijd dat Aboutaleb nog wethouder in Amsterdam was op Marokkaanse sites aan scheldpartijen en bedreigingen verscheen, daar lusten de honden werkelijk geen brood van. De ‘Marokkaanse NSB’er’ Aboutaleb moest na de moord op Van Gogh, vanwege de kennelijk zeer ernstige bedreigingen, jarenlang beveiligd worden door de politie.

Ook Marcouch wordt, zoals eerder gemeld, al jaren ernstig belaagd en bedreigd. Het lijkt me eerlijk gezegd een groot compliment als je bij zo’n achterban niet goed ligt, maar het schijnt verdacht te zijn.  De observatie over dat gebrek aan steun bij Marcouch’ ‘achterban’ is bovendien gebaseerd op twee denkfouten:

Twee denkfouten

1 Dè Marokkaanse gemeenschap bestaat niet. Als er nou één gemeenschap gekenmerkt wordt door enorme tegenstellingen, etnische en sociale verschillen, haat en nijd, roddel en achterklap, dan is het wel die zogenaamde Marokkaanse gemeenschap. Die tegenstellingen komen ook in dit boek regelmatig aan de orde.

2 De tweede gedachtefout stoelt op het onvermogen om logisch te kunnen denken. Als je niet goed bij ‘je achterban’ ligt, dan is dat dus kennelijk je achterban helemaal niet. Wat is dat voor een achterban die je niet wil? Dus ook deze observatie is weer gebaseerd op cliëntelistisch en rarcistisch denken.

Als een politicus van Marokkaanse afkomst is bestaat zijn achterban kennelijk uit de Marokkanen of de moslims en niet uit bijvoorbeeld de Nederlanders en de Surinamers.  Maar Ahmed Marcouch heeft net als Aboutaleb zijn grootste aanhang juist onder Nederlanders en daarnaast bij alle andere etnische groepen, in alle sociale lagen en leeftijdscategorieën.

 

‘De selectieve, ideologisch gekleurde manier waarop de audiovisuele media in Nederland werken’

 

Toen Marcouch als lijsttrekker in 2006 een verkiezingsoverwinning behaalde voor de PvdA in Slotervaart bleek, zoals eerder gemeld, de meerderheid van de stemmen uit de overwegend blanke Hollandse en deels allochtone middenklassewijk Nieuw-Sloten te komen en niet uit de Marokkaanse concentratiewijk Overtoomse Veld-Noord. Marokkanen vormen bovendien in dat stadsdeel een kleine minderheid, namelijk 17 procent. Daarvan gaat traditioneel maar een relatief klein deel, dertig procent, stemmen zo blijkt telkens weer uit verkiezingsonderzoeken. In het geval van Marcouch waarschijnlijk nog minder, omdat inderdaad een behoorlijke grote groep zijn bloed wel kan drinken. Die kleine zes procent van de stemmen wordt dan ook nog eens over een reeks verschillende partijen verdeeld.

Vertekende werkelijkheid

Marcouch leek onder meer door dit soort observaties en vooral door de selectieve, ideologisch gekleurde manier waarop de audiovisuele media in Nederland werken, vaak een eenling en zonderling onder de Marokkanen. Dat beeld is voor een deel gebaseerd op een vertekende werkelijkheid, zoals Mohamed Mallaouch uit de Mondriaanbuurt aan het begin van dit boek ook al constateerde. Er bestaat een grote groep Marokkanen die hem absoluut niet ziet zitten, maar hij geniet ook steun en bewondering bij een flinke groep andere Marokkanen. Zij blijven alleen onzichtbaar in de media en daardoor ook voor de buitenwereld.

Marcouch zelf betoogde dat ook: ‘Dat beeld dat ik een eenling zou zijn die tegenover een leger van werkelijkheidsontkenners staat, is natuurlijk volstrekt onjuist. Dat beeld ontstaat doordat de Marokkanen die het met mij eens zijn inderdaad vrijwel niet te zien zijn in de media. Men bleef ook maar steeds roepen dat ik door mijn harde toon een eenling zou zijn. Ik mocht geen woorden als tuig gebruiken. Maar ik gebruikte dat woord juist om heel scherp duidelijk te maken dat het om echt tuig gaat, niet om verveelde hangjongeren die je in een jongerencentrum moet gaan entertainen.’

Met de lange lat er op af

‘Ik zei dat omdat ze in Den Haag weer eens aan het pleiten waren voor meer jongerencentra en ik vond dat ze er juist met de lange lat op af moesten. Ik gebruikte dat woord ook om juist onderscheid te maken met de groep die wel zijn best doet. Ondertussen is er wel degelijk een hele groep weldenkende Marokkanen die net zo van dat tuig baalt als ik, maar je hoort ze niet omdat ze gewoon nooit voor al die praatprogramma’s op tv worden uitgenodigd. De tv-redacties kennen deze mensen gewoon niet.’

In de Sahara droppen

‘De groep Marokkanen die mij steunt vindt dat ze door de foute jongens worden verneukt en die hebben daar enorm veel last van,’ vervolgde Marcouch. ‘Die groep Marokkanen vindt dat dit tuig zonder schoenen in de Sahara gedropt moet worden. Die groep Marokkanen wil veel hardere straffen voor deze jongens dan Geert Wilders in zijn meest boze dromen zou kunnen bedenken. Maar dat weten de meeste journalisten inderdaad niet. Die weten niets over die woede bij deze onzichtbare groep Marokkanen. Sterker nog: de mainstream media denken dat de meerderheid van de Marokkanen achter dat tuig staat. Daardoor denken zij dat Ahmed Marcouch buiten de Marokkaanse gemeenschap staat.’

‘Het verhaal is heel simpel. Je hebt de daders en hun slachtoffers. Ik kom op voor de slachtoffers, ik kom op voor de mensen die  gediscrimineerd worden. Ik sta aan de kant van de burgers die willen deugen of dat nou Hollanders, Surinamers of Marokkanen zijn. Ik heb totaal geen begrip voor de criminelen en overlastplegers, voor de jongens die hun school niet afmaken en die niet de kansen grijpen die ze in dit geweldige land krijgen. Je kunt bij mij niet aankomen met die lulverhalen van: “Ik ben gaan stelen omdat ik gediscrimineerd werd of omdat de leraar niet aardig tegen mij was.”’

Ze gunnen je niks

In het laatste interview met Marcouch sprak ik met hem door over die nu al jaren durende afkeer en vijandigheid bij een deel van zijn vermeende ‘Marokkaanse achterban’ waar hij mee geconfronteerd werd en tegen moest vechten.

‘Als een Marokkaan harde uitspraken doet over Marokkanen is dat veel en veel erger dan een Nederlander die dat doet,’ gaf hij als verklaring. ‘Er zijn maar heel weinig Marokkaanse bestuurders. Dat is het probleem dat Aboutaleb en ik hebben. Wij zijn de enige Marokkaanse bestuurders die de meeste Marokkanen kennen en de meeste Marokkanen gunnen je sowieso helemaal niks. Ze geven je nooit een kans om jezelf te bewijzen. Je bent nog nauwelijks begonnen of ze vinden dat je al gefaald hebt. Als je dan ook nog eens iemand bent, zoals ik, die de problemen benoemt en wil aanpakken, dan is echt de beer los. Dan hebben ze de munitie om op je te schieten en dat doen ze ook.’

De krabbemand

‘Surinamers noemen dat het krabbemand-syndroom,’ vertelde Marcouch. ‘Elke keer als een krab omhoog probeert te klimmen wordt hij door de andere krabben, zijn zusters en zijn broeders, naar beneden getrokken. Een deel van de Marokkaanse gemeenschap steekt enorm veel energie in het naar beneden trekken van andere Marokkanen. Ze gunnen je het licht in de ogen niet vooral als je succesvol bent. Alle succesvolle Marokkanen hebben daar last van.’

‘Aboutaleb moest zich voortdurend tegenover Marokkanen verdedigen terwijl hij veel heeft betekend voor de Marokkaanse gemeenschap als wethouder in Amsterdam. Als na de moord op Theo van Gogh iemand anders dan Aboutaleb op die plek had gezeten was het misschien wel heel erg uit de hand gelopen in die stad. Aboutaleb kreeg indertijd 45 duizend voorkeursstemmen in Amsterdam, meer dan de lijsttrekker Lodewijk Asscher. Dat waren echt niet allemaal Marokkanen hoor!’

‘De Marokkanen hebben wel altijd een grote bek, maar een heel klein deel van de Marokkanen gaat überhaupt stemmen. Er zijn nauwelijks Marokkanen lid van politieke partijen of politiek actief. Maar toch was Aboutaleb zogenaamd door de Marokkanen aan de macht gekomen. Dat is een mythe die in Marokkaanse kring is geschapen en in stand wordt gehouden.’

Collectieve afweer doorbreken

Marcouch wilde juist die Marokkaanse groepsdruk weerstaan en vaak voorkomende collectieve afweer doorbreken. De Marokkaanse gemeenschap mag dan heel verbrokkeld zijn, net als de moslimgemeenschap, en veel verschillende versnellingen en gezichten kennen, maar als er kritiek komt sluiten de rijen zich razendsnel en vormt zich een falanx.

‘Ik uit die kritiek met opzet publiekelijk om Marokkanen aan te sporen zelf te gaan nadenken over de oplossing van het drama. Marokkanen zijn toch gewend dat een Marokkaanse politicus de belangenbehartiger en pleitbezorger van de Marokkaanse gemeenschap is. Ze verwachten dat je het zelfs voor die ontspoorde jongens gaat opnemen.’

 

‘Je kunt bij mij niet aankomen met die lulverhalen van: “Ik ben gaan stelen omdat ik gediscrimineerd werd of omdat de leraar niet aardig tegen mij was.” Als je om de criminele jongens geeft, moet je keihard optreden en niet wegkijken’

 

‘Er bestaat een Arabische uitdrukking: “Je moet je broeder steunen in het recht en het onrecht.” Als je die tekst zo letterlijk neemt, dan lijkt het alsof je iemand die onrecht pleegt, een boef dus, zou moeten steunen. Maar het wezen van die spreuk is dat je tegen zo’n crimineel zegt: “Het deugt totaal niet wat jij doet.” Als je om de criminele jongens geeft, moet je dus keihard optreden en niet wegkijken.’

‘Ik denk ook aan mijn eigen kinderen. Als die foute dingen doen kijk ik ook niet weg, maar treed ik op en ben ik streng. Dat doe ik ook bij andermans kinderen, of ik nou politie-agent ben of bestuurder.’

‘Je mag blij zijn dat ik je aangehouden heb’

Toen Marcouch nog bij de politie in de Indische buurt werkte,zei hij vaak tegen de jongens die hij oppakte: ‘Je mag blij zijn dat ik je aangehouden heb want zo lang je niet gepakt wordt ga je door met misdaden plegen. Nu krijg je een nieuwe kans en kun je een andere weg inslaan.’

Hij kwam door de jaren heen toch aardig wat Marokkaanse jongens tegen waar hij als politie-agent achteraan had moeten rennen, waarvan later bleek dat ze inderdaad het licht hadden gezien, het goede pad op waren gelopen en gewoon werkten.

‘Dat is uiteindelijk wat ik ook wil. Kijk de Marokkaanse gemeenschap onderscheidt zich nu eenmaal van andere gemeenschappen doordat het met een groot deel niet goed gaat. Met een deel wel en dat deel kan het verschil maken. Die groep moet zich niet verstoppen, maar zich juist laten zien.’

Lees ook alle andere hoofdstukken van ‘Ahmed Marcouch, een politieke biografie’.