Een flink deel van de basisscholen in Slotervaart bestond toen al in meerderheid uit Turkse en Marokkaanse kinderen en andere kinderen met een islamitische achtergrond. Op die basisscholen lopen af en toe moslimkinderen rond die tegen de Hollandse kindjes roepen dat ze in de hel zullen branden omdat ze varkensvlees eten.
Dat radicalisering soms heel jong begint bleek op één van de openbare basisscholen in Slotervaart. Een Marokkaans jongetje van elf was via een oom uit Marokko in aanraking gekomen met het radicaal religieuze gedachtegoed. Hij had in groep 7 al een clubje geestverwanten geformeerd dat een eigen islamsite had opgezet om die ideeën uit te venten. Op de site werden dringende religieuze vragen behandeld als: ‘Mag een vrouw roze lippenstift gebruiken?’ Het antwoord was: ‘Nee, dan ben je een varken en kom je in de hel.’
‘Moslims in Nederland moeten Nederlandse moslims worden en de Nederlandse kernwaarden en vrijheden accepteren en respect hebben voor de diversiteit in onze samenleving’
Zijn schooljuf kwam zelf met dit verhaal naar Marcouch toe omdat ze wist dat Marcouch juist met de bestrijding van radicalisering bezig was. Marcouch had op dat moment al zijn anti-radicaliseringsbeleid in gang gezet en kon haar meteen verwijzen naar zijn specialist die hij in huis had gehaald. Die radicaliseringsdeskundige sprak een paar maal uitgebreid met de moeder om haar te leren hoe ze haar zoon moest aanpakken.
Marcouch maakte zich dan ook juist zorgen over het groeiend aantal jonge salafisten en andere radicale moslims in zijn stadsdeel. Vooral religieuze onwetendheid zorgde er in zijn ogen voor dat deze jongeren vatbaar werden voor radicalisering. Daarom pleitte hij (onder meer) voor religieus onderwijs op openbare scholen zodat radicale ideeën bij de jonge kinderen gecorrigeerd konden worden.
‘Veel Nederlanders realiseren zich gewoon helemaal niet hoe belangrijk het geloof is voor de tweede en derde generatie moslims,’ betoogde Marcouch.
‘Ook de hulpverleners en andere professionals die bij moslimgezinnen thuis komen weten dat niet want ze snappen niet dat moslimouders hun geloofsopvattingen niet delen met niet-moslims. Ze weten niet dat er een hele groep kinderen wordt opgevoed met hele strikte islamitische regels,waardoor hun leven streng is ingekaderd.’
‘Veel moslims nemen elkaar ook voortdurend de maat. Op het schoolplein roepen leerlingen tegen andere leerlingen dat ze in de hel komen als ze iemand betrappen op het eten van brood tijdens de ramadan,’ vertelde Marcouch, ‘Er bestaat een enorme groepsdruk om te vasten tijdens de ramadan. Ze zijn tegen gemengd zwemmen, tegen het eten van vlees dat niet halal is. Die kinderen weten niet beter dan dat het verboden is om met een meisje in één ruimte te zitten. Zij twijfelen of je een vrouw wel een hand kunt geven. Zij vragen zich af of je wel aan tafel mag zitten bij iemand die alcohol drinkt. Die kinderen zijn bang om zondige gedachtes te krijgen.’
‘Abdul-Jabbar van der Ven vertelde dat moslimjongeren hem vroegen of ze een tram in Amsterdam mochten opblazen’
‘Radicalisering ontstaat niet pas vanaf je zestiende,’ vervolgde Marcouch.
‘De vorming van hun religieuze identiteit begint al op hele jonge leeftijd. Veel van die moslimjongeren krijgen wel de normen van hun geloof mee, maar niets van de Nederlandse samenleving waar ze in leven. Als die omgeving hen vervolgens niet accepteert voelen ze zich vernederd en bestaat de kans dat zich die haat ontwikkelt. Die boosheid en frustratie keert zich zowel tegen de eigen ouders als tegen de Nederlandse samenleving.’
Het is volgens Marcouch heel belangrijk om een onderscheid te maken tussen orthodoxe en geradicaliseerde moslims.
‘Met orthodoxe moslims die op vreedzame wijze willen terugkeren naar wat zij denken dat de wortels van de islam zijn heb ik geen probleem. Het heeft weliswaar niet mijn voorkeur, maar in ons land mag je orthodox zijn. Dat valt onder de vrijheid van godsdienst. Radicalisering betekent echt iets anders. Geradicaliseerde jongens en meisjes voelen zich superieur aan andersdenkenden en door hun opvoeding hebben zij een zeer een negatief beeld van de Nederlandse samenleving meegekregen en zich afgekeerd van Nederland. Zij beschouwen niet-moslims als heidenen die gedoemd zijn om naar de hel te gaan en kunnen dus zelfs op gegeven moment inderdaad die stap maken om geweld te gaan plegen.’
‘Je kunt inderdaad uit de Koran halen dat moslims geen vrienden kunnen zijn met joden en christenen,’ legde Marcouch uit.
‘Dat zijn dhimmi’s oftewel tweederangsburgers, maar de moslims leven nu in het moderne Nederland. Moslims in Nederland moeten Nederlandse moslims worden en de Nederlandse kernwaarden en vrijheden accepteren en respect hebben voor de diversiteit in onze samenleving. De islam staat ook voor het verrichten van goede daden, vredelievendheid, naastenliefde, vrijheid, broederschap en zorgzaamheid. Dat kun je dus als moslim ook uit de Koran halen. Dat is wat ik doe. Op die manier kun je een goede Nederlandse moslim worden. De islam kan in de Nederlandse samenleving met zijn normen en waarden geïntegreerd worden. Ik ben daar zelf een voorbeeld van en toon aan dat het kan. Ik ben een zeer gelovige moslim en ook bestuurder voor de PvdA.’
Marcouch zag in Slotervaart steeds meer jonge orthodoxe moslims opduiken die hunkerden naar uitleg over de islam en de Sharia (islamitische wetgeving). ‘Maar ze zoeken de religieuze kennis vaak bij de orthodoxe islam want veel moskeeën geven geen antwoord op de vragen van deze zoekende jongeren. De goed georganiseerde orthodoxe stromingen geven die antwoorden wel. Vaak via buitenlandse sites op internet en in de salafistische moskeeën hier. Ze zoeken contact met één of andere sjeik in Saoedi-Arabië van wie ze horen dat de islam met geweld is verbreid en dat zij daarom ook geweld mogen gebruiken. Abdul-Jabbar van der Ven vertelde dat moslimjongeren hem vroegen of ze een tram in Amsterdam mochten opblazen! Als jongens zulke religieuze vragen gaan stellen dan komt dat niet vanzelf goed, snap je? Dan kun je wel verschuilen achter de scheiding van kerk en staat, maar die religie dringt zich gewoon aan je op. De overheid kan zich domweg niet permitteren om zich niet met die religie te bemoeien.’
‘Als deze jongeren eenmaal in de greep van de orthodoxie komen ontstaat er vaak conflict met thuis, op school of op het werk, net zoals dat met Mohammed Bouyeri indertijd gebeurde,’ vertelde Marcouch.
‘Door hun orthodoxe opvattingen raken ze geïsoleerd en een deel zoekt vervolgens aansluiting bij radicale groepen die met geweld de samenleving willen veranderen. De combinatie van orthodoxie en het gevoel sociaal achtergesteld te worden is gevaarlijk, dat weten we. Dat is spelen met vuur. Die jongens moeten elke dag een spiegel voorgehouden worden, bijvoorbeeld door onze radicaliseringsdeskundige. Zo’n jongen moet eigenlijk voortdurend iemand om zich heen hebben, die hem corrigeert: “Wat zeg je nou man? Wat is dat voor een gelul! Je woont in Nederland man!”‘
‘Wie religieus gemotiveerd radicaliseert kan ook religieus gemotiveerd tot een redelijke vorm van de Islam komen’
‘Democratie vereist opvoeding, thuis en op school. Maar de geradicaliseerde jongeren gaan niet meer naar school, ze hebben geen baan en gaan niet uit. Ze hebben geen collega’s, praten niet met klanten. Ze zijn van alles afgesloten, behalve van een groep gelijkgestemden. Dat betekent ook dat niemand last van hen heeft, tot het misschien een keer heel erg misgaat.’
‘Wat ik ook weet, is dat je religieuze obsessies alleen met religieuze argumenten kunt bestrijden. Ik haal zelf uit de Koran dat je moet leren, zoeken en nadenken. Wie vragen stelt en zelf nadenkt kan niet radicaliseren. Voor mij is dit het aangrijpingspunt om radicale jongeren tot redelijkheid te brengen. Wij hebben een deradicaliseringsprogramma gemaakt vol debatten en trainingen waardoor jongeren leerden over zichzelf na te denken, zelfkritiek te beoefenen, tot zelfreflectie te komen. Wie religieus gemotiveerd radicaliseert kan ook religieus gemotiveerd tot een redelijke vorm van de islam komen.’
Daarom wilde Marcouch zowel de ouders als bijvoorbeeld onderwijzers, jongerenwerkers en andere professionals betrekken bij het herkennen en aanpakken van radicalisering.
‘Als we dat niet doen, dan raken we die jongens echt kwijt en dan hebben wij een serieus probleem. Wij moeten ervoor gaan zorgen dat moslimjongeren een redelijk alternatief krijgen. Maar de moslimextremisten, de radicale imams in Nederland die geweld verheerlijken, kunnen nog steeds hun gang gaan. In plaats van die pleitbezorgers van orthodoxie en radicalisering, de beunhaasimams uit het Midden Oosten, moeten er charismatische en deskundige imams komen. Radicaliserende jongeren moeten een kring mensen om zich heen krijgen die hun religieuze gedrevenheid begrijpt en via de religie een alternatieve weg aanbiedt. Ik ga als bestuurder géén religieuze discussies voeren en vind ook niet dat de overheid religieuze scholing aan de bewoners moet aanbieden. Ik wil gewoon aandacht voor dit probleem. Ik vind dat de moslimgemeenschap dat zelf moet oppakken.’
‘Als er een kind in zijn klas zit dat tegen Nederlandse kinderen roept dat ze in de hel komen omdat ze varkensvlees eten, moet zo’n leraar wel met de moeder van zo’n kind een stevig gesprek gaan voeren’
Er werd in Slotervaart een meldpunt opgezet waar bezorgde buren, docenten en ouders konden melden als zij radicalisering vermoeden of zagen bij jongeren. Er werden, zoals hierboven al gemeld, daarnaast trainingen opgezet voor religieuze jongeren om zelfkritiek te ontwikkelen, om om te gaan met teleurstelling en kritiek op de islam. Marcouch wilde dat moskeeën ‘socratische gesprekken’ gingen opzetten en debatten om moslimjongeren zelfkritiek te leren. Hij stimuleerde dat de Ouder- en KindCentra die opvoedingscursussen gaven, de ouders leerden hoe zij de frustraties bij hun kinderen konden herkennen en aankaarten. Hij wilde ook dat onderwijzers getraind werden in het herkennen van religieus gemotiveerde problemen en radicalisering, net als jongerenwerkers.
‘Moeten onderwijzers zich dan ook gaan verdiepen in de islam?’ vroeg ik Marcouch.
‘Nee,’ antwoordde Marcouch, ‘maar ze moeten wel weten dat bij een groot deel van de kinderen in hun klas die godsdienst iets fundamenteels is. Hoe meer je weet, hoe beter natuurlijk. Maar het is niet zo dat onderwijzers van mij de Koran of de Bijbel moeten gaan bestuderen. Het gaat mij erom dat die scholen en onderwijzers weten met welke opvattingen die kinderen zijn behept. Als er een kind in zijn klas zit dat tegen Nederlandse kinderen roept dat ze in de hel komen omdat ze varkensvlees eten moet zo’n leraar wel met de moeder van zo’n kind een stevig gesprek gaan voeren.’
‘Het gaat erom dat zo’n school niet wegkijkt, dat je weet dat godsdienst geen hobby is en niet zegt: “Godsdienst is een privé-aangelegenheid.” Want je hebt er domweg dagelijks mee te maken. Scholen moeten zich niet bemoeien met welke religie iemand aanhangt of met Koraninterpretaties, maar ze moeten wel ontsporingen voorkomen, want die kunnen op den duur leiden tot geweld tegen de samenleving.’
Lees alle andere hoofdstukken van ‘Ahmed Marcouch, een politieke biografie’.