Als een grommend en piepend monster komt de trein tevoorschijn uit de bossen. Voor de drie kinderen uit La Jaula de Oro, die op weg zijn van Guatemala naar Amerika, is die trein de enige weg uit de misère. Maar de trein staat ook symbool voor de willekeur, onvoorspelbaarheid en het gevaar van hun reis. In zijn debuutfilm vertelt de Spaanse, maar al jaren in Latijns-Amerika werkzame, Diego Quemada-Díez een compromisloos verhaal over de hoop op een beter leven die zomaar je dood kan betekenen.
De drie kinderen vluchten niet voor een oorlog, maar voor uitzichtloosheid. Goudzoekers zouden wij ze noemen, maar die term zegt vooral iets over ons onvermogen een situatie voor te stellen waarin je als kind geen enkele kans op een toekomst hebt. Van het leven van Juan (Brandon Lopez), Sara (Karen Martínez) en Samuel (Carlos Chajón) voor hun vlucht komen we niets te weten. Dat is ook niet nodig. Wat telt is dat dit kinderen zijn die slechts de keuze hebben tussen geen toekomst en de illusie van een betere toekomst.
In Mexico ontmoeten ze Chauk (Rodolfo Domínguez), een jongen waar we ook niets over te weten komen, behalve dat hij uit de bergen komt en slechts de taal spreekt van zijn eigen indianenvolk. Juan wantrouwt de jongen, noemt hem minachtend ‘de indiaan’, maar Sara zoekt contact met hem. Ze biedt hem eten aan en in een aantal prachtig delicate scènes trachten de twee elkaars taal en woorden te leren. De schuivende verhoudingen worden met veel subtiliteit uitgewerkt en geloofwaardig gemaakt door de jonge en veelal onervaren acteurs.