God bewijzen: deel III van een kritische boekbespreking

08-04-2014 14:54

In hoofdstukken I-III van het boek God bewijzen beweren de theoloog Stefan Paas en de christelijke filosoof Rik Peels dat geloof in een god natuurlijk, goed en gezond is; dat gelovigen hun geloof niet hoeven te beargumenteren; en dat argumenten tegen het bestaan van een god niet overtuigen. Hoofdstuk IV, dat in dit derde deel van onze kritische boekbespreking wordt behandeld, gaat over de rechtvaardiging van moraal.

Problemen met moraal

Paas en Peels verdedigen de stelling dat ongeloof in het bestaan van God het vrijwel onmogelijk maakt om een intellectueel houdbare positie in te nemen omtrent moraal (224). Ook speculeren ze over de mogelijke gevolgen wanneer veel mensen in de samenleving niet meer geloven in een god. Ze betwijfelen of ongeloof op de lange termijn sociaal wel houdbaar is en zijn niet gerust over de sociale gevolgen op langere termijn van massaal aangehangen ongeloof (275).

Maar eerst leggen Paas en Peels uit dat moraal onvermijdelijk is (225) en dat het belangrijk is om moraal te rechtvaardigen, dat wil zeggen, onderscheid maken tussen goed en kwaad (226). Ook stellen zij dat alle mensen in de praktijk moreel realisten zijn, dat wil zeggen, dat iedereen gelooft dat er universeel geldige en objectieve morele waarden zijn (228); goed en kwaad hebben dan een objectief en universeel karakter (229).

Volgens Paas en Peels zijn er twee problemen als er geen god is. Het eerste probleem is moreel nihilisme, ofwel de ontkenning van objectief goed en kwaad; als de kosmos enkel materieel is dan bestaan goed en kwaad niet echt. Het tweede probleem is moreel scepticisme, ofwel het is niet mogelijk om te weten wat echt goed en kwaad is, ook al is er een objectieve moraal.

Paas en Peels veronderstellen dat een atheïst enkel gelooft in materiële oorzaken. Als we in een puur materiële kosmos leven, dan kan daar niet zomaar iets immaterieels zoals objectief goed en kwaad bestaan. En dan is er geen enkele reden om aan te nemen dat onze neiging om morele oordelen te vellen iets zegt over de werkelijkheid zoals die is (231). Mensenrechten zijn dan gewoon onze westerse opvattingen plus een leger, en er is geen reden om verkrachting en gedwongen huwelijken slecht te vinden (232). Deze positie is volgens de auteurs niet alleen onaantrekkelijk, maar ook onhoudbaar, want goed en kwaad zijn geen producten van ons brein en kunnen niet voortkomen uit de materiële werkelijkheid (233). De positie van een atheïst is volgens Paas en Peels dus intellectueel onhoudbaar (234).

Het tweede probleem is volgens de auteurs dat – zelfs als er een objectieve moraal is – je nog niet kunt wéten wat dan goed en kwaad is. We kunnen er bijvoorbeeld niet vanuit gaan dat onze intuïties overeenkomen met de ware moraal; we kunnen niet weten of mensen echt de rechten hebben die we denken dat ze hebben (235). Morele opvattingen zijn dus willekeurig (236).

Verder noemen de auteurs nog enkele ‘pogingen om deze problemen te omzeilen’. Zo zou men kunnen beweren dat het een ‘nuttige illusie’ is om te geloven dat goed en kwaad objectieve realiteiten zijn, maar een illusie is alleen nuttig als niemand weet dat het een illusie is (237). Ook zou men kunnen stellen dat onze opvattingen over moraal diep verankerd zijn in onze biologische natuur en dat we op onze instincten kunnen vertrouwen, maar die instincten kunnen ook leiden tot gedrag dat wij moreel verwerpelijk vinden (239).

Moraal: objectief?

Zou het zo kunnen zijn dat de auteurs zelf geloven in een ‘nuttige illusie’, in een hogere macht, omdat ze dan een objectieve moraal kunnen verankeren? Paas en Peels beweren dat er een objectieve moraal moet zijn, omdat er anders geen écht goed en kwaad is. Maar is er wel een noodzakelijke relatie tussen het bestaan van een god en een objectieve moraal? Als er een hogere macht zou bestaan, wie zegt dat er dan ook een objectieve moraal bestaat? Of dat die hogere macht kennis heeft van die objectieve moraal? Is het nodig dat morele waarden bestaan buiten het materiële universum?

Waar komt onze moraal vandaan?

De voormalige evangelist Dan Barker noemt moraliteit simpelweg de intentie om te handelen op een manier die schade beperkt: “Morality is simply the intention to act in ways that minimize harm. Since harm is natural, its avoidance is a material exercise. Organisms suffer as they bump into their environment, and as rational animals, we humans have some choice about how this happens. If we minimize harm and enhance the quality of life, we are moral. If we don’t, we are immoral or amoral, depending on our intentions. (…) The way to be moral is to learn what causes harm and how to avoid it. This means investigating nature–especially human nature: who we are, what we need, where we live, how we function, and why we behave the way we do.” (Barker)

Met andere woorden, als we nadenken over welke normen en waarden moreel goed zijn, dan denken we na over welke normen en waarden schade vermijden en welzijn verhogen. Het is logisch dat intelligente wezens die pijn kunnen lijden en geluk kunnen ervaren, de pijn willen vermijden en het welzijn willen vergroten. Paas en Peels beweren dat niet-gelovigen niet tot werkelijke morele oordelen kunnen komen. Er zou geen echte reden zijn om verkrachting en gedwongen huwelijken slecht te vinden. De analyse van de voormalige evangelist staat hier haaks op.

Paas en Peels vragen waarom mensen zich houden aan deze min of meer toevallige culturele constructies (243). Met Barker kunnen we hier een antwoord op geven: onze morele ideeën zijn verbonden aan de geschiedenis van de mensheid. In de loop van de eeuwen hebben we waarden en ideeën ontdekt die schade vermijden en welzijn of geluk verhogen. Zo hebben we ontdekt dat het een goed idee is om alle mensen gelijk te behandelen, ongeacht ras, geslacht, seksuele voorkeur of andere aangeboren eigenschappen. En zo hebben we het idee bedacht om aan mensen fundamentele rechten toe te kennen, zoals vrijheid van denken, zelfbeschikkingsrecht, enzovoorts. Dit soort ideeën zijn niet ‘willekeurig’, maar volgen uit de geschiedenis en de grondgedachte van moraliteit.

Wetenschap

Volgens Paas en Peels is het maar de vraag of wetenschap ons kan helpen om morele overtuigingen te vinden. We zouden hier niet willen betogen dat puur en alleen op basis van de wetenschappelijke methode normen en waarden gevormd kunnen worden. Normen en waarden ontstaan voornamelijk door de loop van de geschiedenis. Wel is wetenschap een belangrijk hulpmiddel bij het onderzoeken van normen en waarden. Wanneer morele uitspraken gebaseerd zijn op kennis over de wereld, dan kan de wetenschappelijke methode gebruikt worden om deze kennis te onderzoeken. We vinden nu niet meer dat heksen of Joden op de brandstapel gezet moeten worden, omdat we dankzij de vooruitgang van de medische wetenschap weten dat zij niet verantwoordelijk waren voor het verspreiden van de pest en andere enge ziektes.

Wat is het alternatief van de auteurs? Waarop baseren Paas en Peels hun moreel realisme, hun overtuiging dat er een objectieve moraal bestaat? Blijkbaar op godsgeloof. Maar welke god moet dat dan zijn? De verschillende religies hebben elk een andere moraal, dus het verwijt dat seculiere morele waarden ‘willekeurig’ zijn geldt net zo goed voor religieuze morele waarden.

Ten slotte

In hoofdstuk V zullen Paas en Peels uitleggen wat volgens hen de goede argumenten zijn voor het bestaan van een god. De bespreking van hoofdstuk V bewaren we voor een volgende keer. De argumenten van de auteurs – we hebben een god nodig als verklaring voor het ontstaan en de finetuning van het universum, als verklaring voor de ervaring van bewustzijn en de inhoud van gedachten, als verklaring voor wonderen en voor religieuze ervaringen, en als God een perfect wezen is dan moet hij bestaan anders is hij niet perfect – vinden wij echter niet overtuigend om godsgeloof intellectueel te onderbouwen en ook niet voldoende als fundering van een objectieve moraal. Maar waarom deze argumenten voor het bestaan van een god niet overtuigen leest u dus in het volgende deel.

Zie ook deel I en deel II van deze bespreking.