Daar loopt hij, Enrico Oliveri (Toni Servillo), oppositieleider in verkiezingstijd. Een zekere tred, een blik die tegelijk autoriteit en leegte uitstraalt, een air van onaantastbaarheid die Italiaanse politici zo eigen is. Maar plots stopt hij, laat in één beweging zijn koffer uit zijn hand vallen, bukt en strikt zijn veters. Het is alsof we het natuurlijke lichaam van Oliveri uit zijn politieke lichaam zien vallen. Viva la Libertá toont dat de twee lichamen van de koning, zoals historicus Ernst Kantorowitz ze onderscheidde, ook eeuwen na Shakespeare nog menig politicus doen worstelen.
Nadat Enrico Oliveri plotseling verdwijnt, moegestreden van te veel stress en te veel hinderlagen zoals hij zelf verzucht, komt zijn sprekend gelijkende tweelingbroer Giovanni (ook Servillo) om de hoek kijken. Ze zijn elkaars tegenpolen. Enrico introvert en somber, Giovanni manisch en onberekenbaar. Enrico’s adviseur Andrea Bottini (Valerio Mastandrea) twijfelt echter niet lang en laat de in zijn schoot geworpen dubbelganger de plek van zijn broer innemen. Liever gokken op de Gek dan verliezen met de Koning.
Enrico begeeft zich intussen naar Parijs waar hij zijn intrek neemt bij een vriendin van vijfentwintig jaar geleden. Deze Danielle (Valeria Bruni Tedeschi) is inmiddels getrouwd met een beroemde filmmaker en zij neemt hem mee naar filmsets waar hij wat met decorstukken en rekwisieten mag slepen en vooral stil en onzichtbaar moet zijn tijdens de opnames. Het is een anonieme rol waar hij zich met graagte in wentelt, ondertussen van een afstand beziend hoe zijn broer niet alleen de partij maar vooral ook de kiezers opzweept met poëtische en bevlogen speeches.