Het overkomt je gewoon. Beroemd worden tegen wil dank. Niet iedereen kan de druk van het succes dragen. De een grijpt vertwijfeld naar genotmiddelen, de ander zet een geweer tegen zijn hoofd. Maar Sonny Rollins is nog springlevend, 83 inmiddels. Rollins, ex-heroïnejunk en bajesklant wegens betrokkenheid bij een roofoverval, groeide in de jaren vijftig uit tot een van de toonaangevende tenorsaxofonisten. Zijn karakteristieke spel wendde hij aan om in evergreens vrijelijk te gaan improviseren. Niet met de anarchie van de free jazz, maar met aarzelende overgave en berustende melancholie. Jazzstandards afschminken totdat ze ergens in de verte hoogstens via een zweem melodie een opgelucht ‘aha’ opriepen.
Op gegeven moment had Rollins er schoon genoeg van. Genoeg van het gedoe van steeds meer mensen om hem heen die hij niet kende en van de toenemende twijfel die hem al zijn hele leven parten speelde. In 1959 trok hij zich terug uit de muziekwereld. Tijd voor herbezinning. Op zichzelf en zijn muziek, daar in zijn bescheiden appartement aan de Lower East Side. Omdat hij zijn hoogzwangere buurvrouw, die elk ogenblik kon bevallen, geen geluidsoverlast wilde bezorgen, ging Rollins ‘s avonds aan de wandel om te repeteren. Op de nabij gelegen Williamsburg Bridge spuwde zijn tenor solo’s tegen het verkeerslawaai. Drie jaar duurde Rollins’ zelfverkozen sabbatical.
En waar kwam de “saxophone colossus” in 1962 mee aanzetten? Met The Bridge, een zelfs voor zijn doen uiterst beschaafd album. Dit had niemand verwacht. Ook achteraf blijkt de muziek mijlenver verwijderd van de indertijd hippe free jazz. Sonny Rollins laat zich terzijde staan door een andere muzikant van naam. Alsof hij het in zijn eentje nog niet helemaal aandurft. Terwijl de saxofonist verfijnd en soepeltjes improviseert, is het spel van gitarist Jim Hall ingetogen en delicaat. Zo verdelen Rollins en Hall hun partijen in voornamelijk covers, waarin ze elkaar de ruimte geven voor solopartijen die meer weg hebben van korte dialogen. Rollins in de linkerluidspreker, Hall in de rechter.
Van binnenuit wordt het duo geschaduwd door de bassist en de drummer. Wanneer Hall niet soleert maar begeleidt, klinkt hij of hij een wijnglas aan het schoonmaken is. De muziek heeft iets vertrouwelijks, iets intiems. Net of de muzikanten ter plekke een complot aan het smeden zijn. Dat maakt The Bridge best bijzonder. Ook de luisteraar raakt gaandeweg betrokken bij dit album dat zich niet snel gewonnen geeft.
De loepzuivere weergave van de muziek is voor een groot deel de verdienste van deze vinylversie. De lp is afkomstig van perserij annex label Music On Vinyl, dat vanuit Haarlem internationaal faam aan het maken is met liefdevol verzorgde (her)uitgaven. Dankzij het oppoetsen (remastering) van oude analoge opnamen in combinatie met “180 gram audiophile vinyl”, klinken veel van de MOV reissues zelfs beter dan de originele lp’s. Je hoort de muziek, niet de plaat.
Een hernieuwde kennismaking met The Bridge is zeker op zijn plaats, al was het maar om wegwijs te worden tussen de vage reissues die er in de loop der jaren in omloop zijn gebracht. Een beetje jammer is de verwijdering van het logo van de oorspronkelijke platenmaatschappij RCA Victor rechtsboven op de hoes. Op het etiket van de plaat staat de naam van het aloude label wel nog vermeld. Zo is het of er toch een authentiek exemplaar uit 1962 op je draaitafel ligt.