In de vorige delen van onze bespreking hebben wij hoofdstukken I tot IV van God bewijzen van Stefan Paas en Rik Peels onder handen genomen. Dit deel, dat het slot is, behandelt hoofdstuk V. We sluiten af met ons eindoordeel over het boek.
In hoofdstuk V behandelen Paas en Peels hun argumenten voor het bestaan van een god. Ze zeggen hierbij wel dat argumenten voor echte gelovigen natuurlijk helemaal niet belangrijk zijn. Het hoofdstuk is bedoeld voor mensen die openstaan voor de argumenten van Paas en Peels. De lat ligt ook niet erg hoog: volgens hen is een argument al goed als het iets ‘toevoegt’ aan de geloofwaardigheid van Gods bestaan (281). Een heleboel argumenten, die elk afzonderlijk niet een voldoende bewijs vormen, vormen volgens de auteurs samen een goede case (282).
Het is opmerkelijk dat Paas en Peels deze strategie kiezen. Als we zo redeneren, dan vormen de argumenten uit hoofdstuk III zoals dat religie enkel een menselijk cultureel verschijnsel is (‘tussen de oren’) en het daarom niet aannemelijk is dat er een god bestaat zeker een ijzersterke case.
De argumenten in hoofdstuk V zijn weinig vernieuwend en stuk voor stuk niet gebaseerd op evidence voor het bestaan van een hogere macht, maar op de onvolledigheid van onze huidige kennis. De redeneringen zijn als volgt: er is iets dat wij nu nog niet kunnen verklaren, en als we het met een hogere macht verklaren dan begrijpen we het nog steeds niet, maar dan hebben we in elk geval iets gevonden of bedacht dat ervoor verantwoordelijk zou kunnen zijn.
Kort samengevat: we hebben volgens Paas en Peels een god nodig als verklaring voor 1) het ontstaan van het universum; 2) de finetuning van het universum; 3) de ervaring van bewustzijn; 4) de inhoud van gedachten; 5) wonderen; en 6) religieuze ervaringen. Bovendien: als God een perfect wezen is dan moet hij bestaan anders is hij niet perfect.
Stuk voor stuk zijn dit argumenten waar in de loop van de tijd boeken over volgeschreven zijn. We zullen hier geen boek aan toevoegen, maar heel kort in hele grote lijnen een reactie op enkele argumenten schetsen.
God zou nodig zijn als verklaring voor het ontstaan van het universum, omdat het universum ooit ontstaan is en er dus een oorzaak moet zijn voor het universum. Iets dat het universum kan veroorzaken moet wel enorm machtig zijn en tegelijkertijd niet-fysiek, maar van buiten het universum. Dat moet dan wel een god zijn, en bovendien hoeft die god geen oorzaak te hebben. Een groot probleem met dit argument is dat het berust op onwetendheid: we weten ontzettend weinig van het universum. Misschien vinden we de verklaring nog, misschien wel nooit. Waarom zou de verklaring een god moeten zijn in plaats van iets anders?
Bij het argument vanuit de ervaring van bewustzijn en de inhoud van gedachten maken Paas en Peels allerlei vooronderstellingen die ‘duidelijk’ zouden zijn, zoals bijvoorbeeld dat het ‘duidelijk’ is dat onze gedachten immateriële inhoud hebben (291) net zoals zij eerder schreven dat in praktijk iedereen natuurlijk gelooft dat goed en kwaad universeel geldig en objectief zijn (228). Vervolgens blijkt volgens Paas en Peels dat de ervaring van bewustzijn en de immateriële inhoud van gedachten nog niet volledig verklaard zijn met de huidige stand van de wetenschap – in elk geval niet naar hun tevredenheid. Ze concluderen dan: “geloof in God doet het op deze punten veel beter.” (292)
Behalve dan dat we hier niet veel wijzer worden, want de vraag hoe deze god dan zorgt dat wij bewustzijn ervaren en dat onze gedachten iets betekenen, ja, dat is dan volgens hen theologische en filosofische speculatie. Misschien is onze ervaring van bewustzijn wel iets dat een doodgewone (maar misschien heel ingewikkelde) biologische verklaring heeft en hebben onze gedachten helemaal geen speciale ‘inhoud’ die alleen verklaard kan worden middels hogere wezens buiten het universum. We weten dat nu (nog) niet. Nogmaals: het is heel makkelijk gedacht om bij gebrek aan beter een hoger wezen of een hogere werkelijkheid als de verklaring te zien.
Het argument dat er wel een god moet bestaan vanwege alle godservaringen en andere religieuze of paranormale ervaringen valt eigenlijk onmiddellijk om. Paas en Peels schrijven bijvoorbeeld dat het prima mogelijk is om te geloven in het bestaan van een god en tegelijk sceptisch te blijven over andere ervaringen, omdat er andere argumenten zijn die het bestaan van god onderbouwen. Dat kan twee dingen betekenen. In de eerste plaats dat die godservaringen blijkbaar geen argument zijn voor het bestaan van een god, maar dat er een ander argument is dat wel een argument is voor het bestaan van een god en dat daardoor duidelijkheid geeft over de herkomst van die godservaringen.
Dit argument en het argument op basis van wonderen vervallen dan dus. In de tweede plaats kun je argumenten niet naar elkaar laten verwijzen: dat is een cirkelredenering. God bestaat, want we ervaren een god, en dat is echt een ervaring van deze god en niet iets anders, want die god bestaat (omdat we anders het universum of ons bewustzijn niet kunnen verklaren). En hoe weten we dat we het universum en bewustzijn met een god moeten verklaren en niet met een computersimulatie of iets anders? Blijkbaar omdat we van nature een god ervaren (hoofdstuk I).
Welke conclusie trekken wij over dit boek? Volgens ons is het niet voor niets dat de auteurs zo’n lange aanloop hebben genomen. Omdat deze argumenten afzonderlijk zwak zijn hebben Paas en Peels zich ingedekt en stellen ze in hoofdstuk II dat geloof zonder argumenten ook heel goed mogelijk is, sterker nog: bij ongelovigen ligt volgens de auteurs de bewijslast: bewijs maar dat er geen god bestaat. Ook proberen Paas en Peels duidelijk te maken dat ongeloof eigenlijk veel erger is en tot immoraliteit leidt.
Paas en Peels hebben betoogd dat geloof iets heel natuurlijks is dat heel goed en nuttig kan zijn (hoofdstuk I) en dat gelovigen geen argumenten nodig hebben (hoofdstuk II). We zien dat geloof echter ook tot vreselijke dingen leidt. Angst voor het onbekende is ook heel natuurlijk, goed en nuttig, maar kan ook leiden tot racisme en vreemdelingenhaat. Inderdaad hebben we de neiging om in verhalen te geloven die ons houvast geven en mogen mensen zelf weten hoe ze de wereld interpreteren. Dat betekent niet dat wie in het publieke debat religieuze argumenten gebruikt zich verder niet hoeft te verantwoorden. ‘Het homohuwelijk mag niet, want dat staat in de Bijbel’ is zo’n argument. Een ouderling uit de Bible Belt kan zoiets rustig betogen op een kerkenraadsvergadering of als afgevaardigde van zijn kiesvereniging op het congres van de ChristenUnie, maar in de Tweede Kamer of in een gesprek met buitenstaanders moet je toch met iets beters komen.
Volgens Paas en Peels hebben ongelovigen een groot probleem op moreel vlak (hoofdstuk IV). De auteurs menen namelijk dat alle mensen in de praktijk geloven dat er een universele objectieve moraal is. Het bestaan van een god betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat er ook objectief goed en kwaad bestaan. Daarnaast is het zo dat er veel verschillende religies zijn, die elk weer een andere visie op moraal hebben. Moraal is iets dat in de loop van de geschiedenis is gevormd en nog steeds gevormd wordt. We vinden bijvoorbeeld nu slavernij en discriminatie verkeerd en kunnen dit met beroep op de geschiedenis veroordelen. Is dit oordeel absoluut en objectief? Nee, het zijn subjectieve opvattingen. Maar heeft het daarom geldingskracht? Ja.
Bestaat er een god? De argumenten van Paas en Peels maken dit niet aannemelijker. Ze redeneren vaak vanuit het ongerijmde, nemen argumenten van de tegenpartij totaal niet serieus en schrijven er ook denigrerend over. Hun boek God bewijzen is gewoon ouderwetse christelijke apologetiek, zogenaamd objectief en onbevooroordeeld, maar eigenlijk gewoon bedoeld om zieltjes te winnen voor het christelijk geloof. Er zijn natuurlijk meerdere apologetiekboekjes geschreven, bijvoorbeeld door C.S. Lewis (vooral zijn boek Mere Christianity, enkele gepopulariseerde argumenten komen trouwens terug in zijn Narnia-kinderboeken), prof. dr. dr. dr. Willem Ouweneel (de man die sneller schrijft dan God kan lezen) en Ben Hobrink (zijn boek Moderne wetenschap in de Bijbel is plagiaat). Het vervelende alleen is dat de auteurs van God bewijzen op de achterflap van hun boek beweren voor de verandering niet zo’n boek hebben geschreven. Dat hebben ze helaas wel.
Zo hebben Paas en Peels zich niet gehouden aan hun uitgangspunt dat de aannemelijkheid van het bestaan van een hogere macht belangrijk is. In hoofdstukken I en II betogen ze in feite dat het werkelijke bestaan van een hogere macht juist niet belangrijk is, in hoofdstukken IV en V draaien ze de zaak om door niet te onderzoeken of er een god bestaat of niet, maar door het bestaan van een god te veronderstellen als verklaring voor lastige vragen en om een objectieve moraal te onderbouwen. Daar wordt het niet aannemelijker van.
Er zijn ook allerlei argumenten onbesproken gebleven die grote vraagtekens plaatsen bij religie. Paas en Peels komen niet veel verder dan een vermoeden dat een hogere macht zou kunnen bestaan, maar als we bij de populaire religies kijken zien we geen aanwijzingen dat één van hen een betrouwbare bron van kennis over deze veronderstelde god is. We zien bij de populaire religies morele ideeën die volgens onze normen en waarden vreselijk zijn, zoals een boek dat vooral gaat over de bloeddorstige veroveringen in een cultuur met slavernij en steniging als straf voor zaken als overspel of werken op de sabbat en waarin vrouwen het eigendom waren van mannen. Het heeft vele eeuwen geduurd om andere ideeën te ontwikkelen en er is nog veel te doen.
Het is niet voor niets dat Paas en Peels regelmatig benadrukken dat religieus besef goed gecultiveerd moet worden om gezond en nuttig te zijn. Bovendien blijken veel religieuze verhalen weinig historische waarde te hebben en wordt zelfs het bestaan van Jezus van Nazareth betwist door historici zoals Robert M. Price en Richard Carrier. Van de laatste verschijnt deze zomer het boek On the Historicity of Jesus over dit onderwerp. Over de schaduwzijden van geloven horen we Paas en Peels niet, terwijl ze voor ons één van de redenen zijn dat we onszelf geen orthodox christen meer noemen.
Ten slotte: moeten we dan allemaal maar atheïst of tenminste agnost blijven/worden? Dat hoeft helemaal niet. Sommige mensen worden echt gelukkig van geloof. De Matthäus Passion van Bach en de Sagrada Familia in Barcelona, de Blauwe Moskee in Istanbul en de Grote Moskee van Djenné in Mali, de Golem van Rabbi Löw uit de joodse mystiek, het hindoeïstische holifeest (waar iedereen elkaar met verf bekogeld) en de apentempel in Jaipur, het zijn allemaal prachtige voorbeelden van waarom geloof soms mooi en inspirerend kan zijn. Geloof haalt soms het beste bij mensen naar boven. Maar soms ook niet. Het al dan niet bestaan van een god staat hier echter volkomen los van.