“Dan komen de Europese verkiezingen. Het is dat je dan moet stemmen, maar als je aan mensen gaat vragen van: ‘waar stem je dan op?’ Ik denk dat 90 procent het niet weet. Hier in Nederland heb je nog wel de one-issuepartijen. De PVV speelt een bepaalde kaart, de SP, het CDA, de ChristenUnie. Dan hebben mensen het idee: als ik op die partij stem, dan gaat het een beetje die kant op. Daar hebben ze nog een gevoel bij. In Europa is dat natuurlijk niet zo. De Europese liberale fractie is natuurlijk een fractie uit diverse landen. Ik denk dat 99,9% van Nederland niet al die partijprogramma’s heeft gelezen.”
Man (52)
Als Europarlementariërs eenmaal weten wat burgers willen, kunnen ze aan de slag gaan met deze wensen. Dit proces is in de nationale politiek in de media goed zichtbaar: partijen smeden coalities, komen met initiatiefwetsvoorstellen, stellen Kamervragen en spreken demonstrerende menigtes toe.
Kiezers krijgen hierdoor een beeld van wat Kamerleden voor hen doen en of ze iets bereiken. Bij de volgende verkiezingen worden sommige partijen en politici beloond voor hun inspanningen en anderen worden afgestraft. Gaat dit in het Europees Parlement op dezelfde manier in zijn werk? Hoe proberen Europarlementariërs hun politieke ideeën te realiseren?
Het Europees Parlement is geen kopie van de Nederlandse Tweede Kamer. Een belangrijk kenmerk van het Europees Parlement is dat het zich de laatste decennia sterk heeft ontwikkeld. Aanvankelijk was het Europees Parlement een adviserend orgaan, maar tegenwoordig heeft het Parlement op veel terreinen bevoegdheden. Alleen bij buitenlands- en veiligheidsbeleid heeft ze geen macht, net als bij gevoelige thema’s als belastingen en delen van de sociale zekerheid (Vos, 2011). Ironisch is dat dit precies thema’s zijn die sterk leven bij burgers.
Het Europees Parlement heeft altijd geprobeerd meer macht te krijgen. Met elke verdragswijziging kreeg het Parlement meer macht, was ze blij met de nieuwe bevoegdheden en vond ze tegelijkertijd dat het aantal nieuwe bevoegdheden te beperkt was. Het Europees Parlement veranderde langzaam van een puur adviserende instelling naar een medewetgever die bij het meeste beleid haar goedkeuring moet geven. Niet alleen gaven de verdragen het Parlement steeds meer rechten, daarnaast zocht het Parlement ook zelf de grenzen van haar taken op.
Het Parlement probeerde steeds weer haar invloed te maximaliseren door strategisch met procedures om te gaan en informele druk uit te oefenen op andere instellingen. Het Parlement eigende zich nieuwe thema’s en nieuwe middelen toe. De naam is misschien wel het beste voorbeeld: eigenlijk heette het Parlement ‘de gemeenschappelijke vergadering’, maar de leden gingen de vergadering zelf ‘het Europees Parlement’ noemen, een naam die haar importantie deed toenemen maar pas veel later formeel werd. De directe verkiezingen vanaf 1979 waren een belangrijke verandering: de Europese Commissie is sindsdien steeds meer naar het Parlement gaan kijken om haar voorstellen te legitimeren (Judge & Earnshaw, 2008).
Een probleem is dat als burgers nieuw beleid wensen, het Europees Parlement dit niet zelf kan oppakken omdat ze geen initiatiefrecht heeft.
Ondanks de toegenomen bevoegdheden van het Europees Parlement blijven er belangrijke verschillen met nationale parlementen. Een belangrijk verschil is dat het Parlement geen initiatiefrecht heeft: zij kan niet zoals de Nederlandse Tweede Kamer zelf voorstellen voor nieuwe wetten doen. De Europese Commissie zet de grote lijnen uit en komt als enige met nieuwe voorstellen.
De Commissie is geen Europese regering, maar een instelling die de uitvoering van de Europese verdragen controleert en handhaaft, die het beleid in sommige gevallen uitvoert en het dagelijks bestuur van de Unie vormt. Zij heeft als enige het recht van initiatief en is daarmee de motor achter de Europese eenwording (Suvarierol, Versluis & Mastenbroek, 2012).
Al met al heeft het Europees Parlement aanzienlijke macht verworven en kan zij met een mandaat namens burgers allerlei uitspraken doen. Een probleem hierbij is dat als burgers nieuw beleid wensen, het Europees Parlement dit niet zelf kan oppakken omdat ze geen initiatiefrecht heeft. Ze kan wel de Commissie vragen tot een voorstel te komen. De Commissie is echter niet verplicht aan dit verzoek te voldoen (Vos, 2011).
In de praktijk kan het Europees Parlement dus vooral Commissievoorstellen wijzigen in een richting die overeenkomt met de wensen van de burger. Ook kan ze deze voorstellen wegstemmen als ze niet aansluiten bij de ideeën van de achterban. Dit geldt alleen voor terreinen waarover het Europees Parlement meebeslist.
Europarlementariërs komen uit verschillende landen, hebben verschillende professionele achtergronden en verkondigen uiteenlopende politieke standpunten. Toch hebben zij ook belangrijke overeenkomsten. Een van de belangrijkste is hun Europese gezindheid.
Er is weinig onderzoek naar de identiteit van de Europese elite in Brussel, maar journalist Caroline de Gruyter (2006) laat zien dat burgers die voor Europese instellingen werken zich regelmatig ‘Europeaan’ voelen. Uit haar boek De Europeanen blijkt dat burgers die voor Europese instellingen werken en zich om die reden in Brussel hebben gevestigd, zich niet meer verbonden voelen met hun thuisland, maar met Europa.
Sommige Europarlementariërs zetten zich in als een missionaris voor Europa en gaan voluit voor het Europese ideaal.
Dit is vooral het geval bij werknemers van de Europese Commissie. Zij tonen een uitgesproken liefde voor Europa en vinden Europa zowel persoonlijk als professioneel belangrijk. Zij komen door hun werk meer over Europa te weten en worden daarom ook milder over Europese integratie op zich. Aanvankelijk waren ze soms wel kritisch, maar die kritiek verdwijnt in de loop der tijd. Deze Europeanen realiseren zich dat het alledaagse beeld van Europa niet klopt en dat Europa ook grote voordelen heeft. Zij ergeren zich dan ook aan de lidstaten van de Unie, die het gemeenschappelijk belang zouden dwarsbomen en alleen uit zouden zijn op het nationale belang (De Gruyter, 2006).
Dezelfde pro-Europese houding lijkt aanwezig bij veel Europarlementariërs. Er bestaan wel verschillen in hoe hun Europese gezindheid zich uit, maar hun grondhouding is vaak hetzelfde. Sommige Europarlementariërs zetten zich in als een missionaris voor Europa en gaan voluit voor het Europese ideaal.
Anderen zijn pragmatischer ingesteld, maar staan ook voor meer Europese eenwording: zij vinden het Europees Parlement een uitgelezen plek om allerlei problemen op Europees niveau op te lossen. Zelfs Europarlementariërs die toevallig of vanwege de status in het Parlement terecht zijn gekomen hebben vaak pro-Europese standpunten. Veel Europarlementariërs willen thema’s op Europees niveau verder brengen, willen Europa aan hun achterban verkopen of zien hun werk in het Parlement als een doel op zich (Stamm, 2008).
De pro-Europese houding van de meerderheid van de Europarlementariërs is een fenomeen wat zich al bij de start van het Europees Parlement openbaarde. De leden werden toen nog niet door burgers gekozen en partijen konden zelf afgevaardigden naar de nieuwe gemeenschappelijke vergadering sturen. Politici die zeer enthousiast over Europa waren werden afgevaardigd, simpelweg omdat zij zichzelf aanmeldden. Het Parlement was dus al direct pro-Europees. Kritische politici hadden logischerwijs geen zin om deel te nemen aan deze, op dat moment, vrijblijvende vergadering (Judge & Earnshaw, 2008).
Het is de vraag of deze pro-Europese standpunten gedeeld worden door de achterban van de Europarlementariërs.
Europarlementariërs hebben dus vaak al Europese idealen als ze zich voor het Europees Parlement kandideren (cf. Scully, 2005). Het pro-Europese sentiment uit de begindagen kwam terug in de vorming van Europese fracties. Er ontstonden transnationale politieke fracties, die geordend waren naar ideologie en niet naar het thuisland van de afgevaardigden. De toenmalige leden kozen er bewust voor zich niet naar land van herkomst te groeperen (Judge & Earnshaw, 2008).
Het gevolg van de pro-Europese attitude van veel Europarlementariërs laat zich raden: het Parlement stemt in veel gevallen pro-Europees. Om politieke en culturele redenen zijn zij voor meer Europese regels en meer Europese integratie. Europarlementariërs stemmen in de meeste gevallen voor de voorstellen van de Europese Commissie die eveneens meer Europese integratie voorstaat. Het belangrijkste bewijs voor het pro-Europese karakter van het Europees Parlement is dat zij voorstellen van de Europese Commissie vrijwel nooit afkeurt en dat zeker niet in de eerste lezing doet. Met andere woorden: het Europees Parlement verwijst een nieuw voorstel van de Europese Commissie nooit direct naar de prullenmand. Er zijn uit vele jaren parlementair werk maar heel weinig voorbeelden dat het Parlement voorstellen geheel afkeurde (Judge & Earnshaw, 2008).
Het is de vraag of deze pro-Europese standpunten gedeeld worden door de achterban van de Europarlementariërs. Zij steunen Europese integratie meer dan hun kiezers (Mattila & Raunio, 2006). Onderzoek laat zien dat het afhankelijk is van het onderwerp in hoeverre er overeenstemming bestaat tussen de meningen van burgers en die van Europarlementariërs (Vasilopoulou & Gattermann, 2013).
Dit hangt ook af van de groep burgers die het betreft. Hoger opgeleiden worden beter gerepresenteerd in het Europees Parlement dan lager opgeleiden en dit geldt ook voor burgers met veel politieke kennis ten opzichte van burgers met weinig politieke kennis (Walczak & Van der Brug, 2013). Europarlementariërs lijken dus het meest op te komen voor de standpunten van hoger opgeleide en politiek geïnteresseerde burgers.
Hoewel burgers bij de Europese verkiezingen stemmen op nationale partijen, vormen deze in het Europees Parlement grotere, Europese fracties. In het Europees Parlement opereren dus andere partijen dan die deelnemen aan de verkiezingen. Onderzoek laat zien dat het stemgedrag van Europarlementariërs vooral langs partijlijnen loopt en niet langs nationale lijnen. De verschillen in stemgedrag tussen Europarlementariërs uit hetzelfde land kunnen dus aanzienlijk zijn. Leden van transnationale partijen – vanaf nu fracties genoemd – zijn eensgezinder dan de Europarlementariërs uit hetzelfde land (Hix & Noury, 2009).
De fracties in het Europees Parlement verschillen inhoudelijk op twee manieren. In de eerste plaats kan er onderscheid gemaakt worden tussen linkse en rechtse fracties, net als in de nationale politiek. Daarnaast bestaan er fracties die voor en die tegen verdere Europese integratie zijn (Hix, Noury & Roland, 2006). De grote fracties zijn allen voor meer Europese integratie.
Vrijwel alle leden van het Europees Parlement zijn lid van een fractie. Als leden niet bij een fractie horen – zoals die van de PVV in de periode 2009-2014 – worden ze op procedurele gronden gemarginaliseerd. De fracties in het Europees Parlement hebben meestal een soortgelijke structuur als partijen in nationale parlementen. Er zijn interne commissies, woordvoerders en er is een voorzitter (Raunio, 2006).
Voor Europarlementariërs is het belangrijk om lid te zijn van een fractie. Doordat ze lid zijn van een fractie kan het werk verdeeld worden en hoeven ze niet alle thema’s te behandelen. Europarlementariërs hebben daardoor de tijd zich te specialiseren op bepaalde dossiers of commissies. Zij houden zich dus niet met alle mogelijke thema’s bezig, maar met slechts enkele. Ze stemmen wel mee over alle thema’s.
Europarlementariërs hebben alleen voordelen van de fractie als ze de steminstructies van de fractieleiding volgen. Er is binnen de fracties dus sprake van opinieleiderschap. De veronderstelling van het fractielidmaatschap is dat als de leden zelf naar dezelfde thema’s hadden gekeken als hun collega’s, ze tot dezelfde politieke afwegingen waren gekomen (Hix, Noury & Roland, 2009).
Europarlementariërs hebben reden het nationale standpunt te volgen omdat de nationale partij de zwaarste sanctie kan uitdelen als de Europarlementariër zich niet aan de partijlijn houdt.
De nationale delegaties zijn het in de meeste gevallen eens met de Europese fractie. De reden hiervoor is dat een delegatie zelf voor een bepaalde fractie kiest – of er een met anderen opricht – en omdat nationale delegaties ook invloed hebben op de standpunten van de grotere fractie. Soms nemen nationale partijen bovendien ideeën of voorstellen van de fractie over.
Bij fractiediscipline gaat het echter om de gevallen waarbij de nationale partij een ander standpunt heeft dan de Europese fractie. Dit is in ongeveer tien procent van de stemmingen het geval (Hix, Noury & Roland, 2007). Onderzoek spreekt elkaar tegen of Europarlementariërs in deze gevallen voorrang geven aan het standpunt van de Europese fractie of van de nationale partij (Hix, Noury & Roland, 2007; Coman, 2009; Mühlböck, 2012).
Europarlementariërs hebben reden het nationale standpunt te volgen omdat de nationale partij de zwaarste sanctie kan uitdelen als de Europarlementariër zich niet aan de partijlijn houdt. De partij kan immers besluiten de Europarlementariër de volgende keer niet meer op de kandidatenlijst te zetten (Raunio, 2006). Maar Europarlementariërs hebben ook redenen om de Europese fractie te volgen. Zo kan de Europese fractie hen uitsluiten van functies of portefeuilles (Lindberg, 2008). Als een Europarlementariër te vaak afwijkend stemt, neemt zijn invloed af (Van Damme & Reiding, 2013).
Het probleem voor Europese fracties is dat ze uit delegaties bestaan die onderling zeer divers kunnen zijn. Er zijn verschillen in taal, ideologie en geschiedenis. Toch moet gezocht worden naar gemeenschappelijkheid om samen een fractie te kunnen vormen. Dit probleem met de interne diversiteit van fracties is groter geworden sinds de Europese uitbreidingen van 2004 en 2007. De diversiteit van de in een fractie samenwerkende delegaties is hierdoor verder toegenomen. Zo staan veel Oost-Europese partijen heel ander beleid voor, terwijl ze qua naamgeving en symbolen wel lijken op West-Europese partijen uit dezelfde fractie.
“Zolang ik mijn CDA-geluid binnen de EVP voldoende kan laten horen, ben ik tevreden.”
Deze diversiteit is bijvoorbeeld goed te zien bij de christendemocratische fractie EVP, waar nu partijen deel van uitmaken die niet christendemocratisch zijn, niet centrumrechts en ook geen federalistische visie op Europa hebben (Judge & Earnshaw, 2008). Voorbeelden bij de EVP zijn de partij van Silvio Berlusconi en de partij van de Hongaarse president Victor Orbàn.
De fractiediscipline kan hierdoor gaan knellen, omdat de partijen binnen de fractie eigenlijk verdeeld zijn over een onderwerp en dat ook van elkaar weten. Opmerkelijk is dat ondanks deze toegenomen heterogeniteit fracties steeds eensgezinder stemmen (Hix, Noury & Roland, 2007). De vraag die voor Europarlementariërs belangrijk is, is hoeveel compromissen ze moeten sluiten en in hoeverre ze hun eigen geluid nog kunnen laten horen:
“Ik ben daar dus heel nuchter in. Zolang ik mijn CDA-geluid binnen de EVP voldoende kan laten horen, ben ik tevreden. Negen van de tien keer gaat dat goed. Die ene keer gaat vaak over ethische dingen. Ook als CDA-er sta je volmondig achter het Nederlandse familiebeleid zoals het homohuwelijk. Op die terreinen weet je: ‘we agree to disagree’, wij doen als CDA ons eigen ding. Op het moment dat dat eigen geluid er niet meer door komt en je bent een verhaal aan het brengen waar je niet in gelooft, moet je daar consequenties aan verbinden. Dat punt heb ik niet bereikt, maar je moet daar wel open over durven spreken. Er zitten ook mensen in de EVP-fractie waarvan ik zeg: als er te veel van komen is het mijn fractie niet meer.”
Esther de Lange, Europarlementariër CDA
Fractiediscipline is dan ook een belangrijk argument om goed na te denken van welke fractie men deel wil uitmaken:
“Toen ik in 2009 in het Parlement kwam heb ik vooraf een analyse laten maken door mijn medewerkers: ‘bij welke fractie gaan we ons aansluiten?’ Toen heb ik een aantal fracties laten doorlichten, waaronder de christendemocratische fractie EVP. Een van de redenen waarom ik daar niet bij wilde is omdat de fractiediscipline daar streng is, zeker voor de kleinere groeperingen. Die hebben maar weinig te vertellen in een club van 275 mensen. De mainstream zijn daar Duitsers, Italianen en Polen, dus als jij daar als Nederlander wat anders wil stemmen, dan heb je wat uit te leggen. Dat is bij de ECR-fractie niet zo. De fractiediscipline is bij de christendemocraten strakker.”
Peter van Dalen, Europarlementariër ChristenUnie
Bij de verkiezingen voor het Europees Parlement is vaak sprake van twee verschillende politieke programma’s. De partijen die op nationaal niveau meedoen aan de verkiezingen hebben regelmatig een eigen verkiezingsprogramma of pamflet, maar soms heeft ook de Europese fractie een eigen programma.
In sommige gevallen houden nationale partijen zich aan het pamflet van de Europese fractie, maar dat is niet altijd het geval. Er hoeft dus geen gelijkenis te bestaan tussen het partijprogramma bij de Europese verkiezingen van de nationale partij en het – al dan niet schriftelijk vastgelegde – programma van de fractie waar de partij na de verkiezingen deel van gaat uitmaken (Voerman & Van de Walle, 2009).
De pamfletten van Europese fracties geven maar weinig richting aan de nationale programma’s omdat ze een algemeen en oppervlakkig karakter hebben met veel gemeenplaatsen. Deze pamfletten staan vol symbolische uitspraken maar bevatten weinig concrete beleidsplannen. Soms is het zelfs onmogelijk de standpunten in de campagne af te stemmen op de latere fractie, omdat die pas zijn definitieve vorm krijgt na de verkiezingen (Judge & Earnshaw, 2008).
“Ik krijg stemadviezen maar ik doe wat ik zelf wil en dat wordt ook volstrekt getolereerd.”
Politici geven niet graag toe dat er fractiediscipline bestaat, maar die is er wel degelijk. De meeste Nederlandse Europarlementariërs stemmen vrijwel altijd mee met hun Europese fractie. CDA-ers stemmen in 92 tot 95 procent van de gevallen mee met de EVP-fractie, PvdA-ers in 90 tot 93 procent van de gevallen met de S&D-fractie, D66 in 96% van de gevallen met de ALDE-fractie, GroenLinks in 98% van de gevallen met de Groenen en bij de VVD wisselt dit percentage. Zij stemmen tussen de 83 en 95 procent van de gevallen mee met de ALDE-fractie (Votewatch, 8 januari 2014).
Europa-kritische fracties kennen minder fractiediscipline en daar stemmen Europarlementariërs dus ook minder vaak met de fractie mee. Zo stemt SP-er Dennis de Jong in 74 procent van de gevallen mee met de fractie van Europees Unitair Links, Peter van Dalen van de ChristenUnie in 85 procent van de gevallen met de Europese Conservatieven en Hervormers (ECR) en Bas Belder van de SGP in 66% van de gevallen met de groep Freedom and Democracy (Votewatch, 2014, 8 januari 2014). Sommige van deze kleine Europa-kritische fracties hebben zelfs als uitgangspunt dat ze verdeeld mogen stemmen:
“Wij hebben een hele andere groep dan de meeste andere partijen. Wij hebben geen Europese partij waar je lid van kunt zijn. Onze groep is een confederale groep. Dat is in de praktijk heel belangrijk want het betekent dat er geen fractiediscipline is, we krijgen geen oekazes mee van een partij over wat we in ons verkiezingsprogramma moeten zetten, ik krijg stemadviezen maar ik doe wat ik zelf wil en dat wordt ook volstrekt getolereerd. Wij kunnen als groep tegengestelde amendementen indienen. Dat gebeurt ook weleens.”
Dennis de Jong, Europarlementariër SP
Het is niet duidelijk in hoeverre Europarlementariërs trouw zijn aan de standpunten uit hun nationale verkiezingsprogramma als zij meestemmen met hun Europese fractie. Dit is afhankelijk van de mate waarin het programma van de fractie overeenkomt met het Europese verkiezingsprogramma van de nationale partij. Omdat uiteenlopende partijen samenwerken binnen een fractie, bestaan fractiestandpunten uit compromissen. Individuele Europarlementariërs volgen die compromissen in veel gevallen en stemmen dus niet per definitie conform hun eigen verkiezingsprogramma. Dat programma is eerder te zien als een vertrekpunt bij de onderhandelingen binnen de Europese fractie over welk standpunt ingenomen zal worden.
De diversiteit binnen de Europese fracties maakt dus dat er compromissen gesloten moeten worden om tot een consistente fractielijn te komen. Er zijn in het Europees Parlement speciale weken gepland waarin fracties het eens proberen te worden over specifieke thema’s (Judge & Earnshaw, 2008). Aangezien in het Europees Parlement geen enkele fractie een meerderheid heeft en er vaak grote meerderheden nodig zijn, moeten fracties ook onderling compromissen sluiten.
Om iets te bereiken is er dus niet alleen een gedragen fractiestandpunt nodig, maar ook een compromis met andere fracties (Rose, 2013). Deze compromiscultuur maakt het wederom lastig voor Europarlementariërs om te stemmen op basis van hun nationale verkiezingsprogramma. Zij moeten hun standpunt ter discussie stellen in gesprekken met anderen om tot compromissen te kunnen komen en kunnen niet vasthouden aan de ideeën waarop ze aanvankelijk gekozen werden.
Bij veel thema’s wordt besloten door middel van de gewone wetgevingsprocedure. Deze procedure loopt als volgt: de Europese Commissie doet een voorstel en stuurt dit naar het Europees Parlement en de Raad, waar ministers van de lidstaten overleggen. Er vinden dan twee rondes of lezingen plaats. Het Europees Parlement kan allereerst voorstellen tot wijziging aannemen. Als de Raad het eens is met deze voorstellen, is de procedure afgerond.
Als de Raad tot een ander voorstel komt, gaat dit nieuwe voorstel terug naar het Europees Parlement. Als het Parlement het standpunt van de Raad overneemt, is de procedure afgerond. Het Parlement kan ook wederom met wijzigingsvoorstellen komen. De Raad geeft daar vervolgens weer een oordeel over. Als er dan nog steeds geen overeenstemming is, komt er een bemiddelingscomité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Raad en het Parlement. Er bestaan echter ook procedures waarbij de rol van het Europees Parlement veel kleiner is (Princen, 2012).
De compromiscultuur in Brussel is daarom niet alleen aanwezig binnen en tussen de fracties in het Europees Parlement, maar ook tussen de instellingen. Het bereiken van politieke compromissen is essentieel om tot resultaten te komen (Van Damme & Reiding, 2013). Voor Europarlementariërs is het daarom belangrijk om goede contacten te hebben met andere Europarlementariërs, de Europese Commissie en de Raad.
Bij de gewone wetgevingsprocedure vindt er een onderhandeling plaats totdat de Raad en het Europees Parlement precies dezelfde tekst goedkeuren (Vos, 2011). Door het intensieve proces van de gewone wetgevingsprocedure en de compromiscultuur in Brussel is de invloed van een enkele Europarlementariër beperkt duidelijk te maken:
“Als parlementariër heb je eigenlijk per definitie dat je niet in je eentje grote besluiten op je conto schrijft omdat je nu eenmaal onderdeel bent van een groter geheel. Er zijn wel amendementen die worden aangenomen, een rapport wat je erdoor krijgt, dat je iets op de agenda kunt zetten, geld dat je kunt laten reserveren in de begroting voor iets wat je belangrijk vindt, zulk soort dingen gebeuren wel. Je kunt beter vragen: voor welke onderwerpen heb je je hard gemaakt en hoe staat het er nu voor? Hoe was het vijf jaar geleden en hoe zijn de vooruitzichten?”
Sophie in ’t Veld, Europarlementariër D66
Sommige Europarlementariërs vinden dan ook dat ze hun standpunten duidelijker moeten verwoorden en niet het compromis moeten verdedigen, omdat dit de politiek kleurloos maakt:
“Ik vind dat het verhaal van het CDA scherper moet. Ik hoor vaak dat ik het scherp kan zeggen. Wij hebben als CDA in Europa heel erg de neiging om dingen uit te leggen. Europa zit al vol met compromissen en dan gaan we ook nog eens die compromissen als eigen beleid uitleggen. Ik vind: eerst een standpunt formuleren, dan de discussie aangaan en dan gaan we kijken naar de nuances.”
Esther de Lange, Europarlementariër CDA
De Brusselse compromiscultuur maakt het moeilijk vast te stellen of het Europees Parlement echt in staat is wetgeving te veranderen, al dan niet conform de wensen van burgers. Er zijn immers allerlei informele contacten en onderhandelingen binnen en tussen instellingen. Al deze pogingen om wetgeving te veranderen kunnen moeilijk voor de buitenwereld transparant worden gemaakt (Vos, 2011).
Dit is ook een klacht van Europarlementariërs zelf: zij denken dat dit proces slecht te volgen is voor de buitenwereld (Van Damme & Reiding, 2013). Al met al is het voor burgers moeilijk te zien wat er overblijft van de plannen die bij de verkiezingen zijn gepresenteerd. Niet alleen is onduidelijk of deze plannen worden nagestreefd, maar ook wie daar precies een bijdrage aan heeft geleverd en met welk resultaat.
Dit is deel 4 van het essay ‘Kunnen burgers Europa van koers laten veranderen?’ De eerdere delen staan hier. Een papieren versie van dit essay vindt u hier, de ePub-versie hier. Een verantwoording voor de inhoud van dit essay staat hier.