“Het Europees Parlement? Premier Lubbers, die zat daar volgens mij in het Europese comité. Ik kan het ook mis hebben hoor, ik weet het ook niet. Het Europese comité boeit me eigenlijk niet zoveel. Ik hoor er ook heel weinig van. Af en toe hoor je weleens: er wordt dit en dit besloten, maar verder niet.”
Man (33)
Als Europarlementariërs iets hebben gedaan of bereikt, is het nuttig hun achterban daarvan op de hoogte te stellen. Als zij immers resultaten boeken, kunnen burgers hen daar de volgende verkiezingen voor belonen. Ook vergroten zichtbare resultaten de kans dat een Europarlementariër de volgende verkiezingen weer op de kandidatenlijst komt te staan.
In Den Haag is veel aandacht van journalisten voor actuele gebeurtenissen, de activiteiten van politieke partijen en de uitkomst van politieke debatten. Burgers krijgen via de media een beeld van wat Kamerleden voor hen doen en wat ze bereiken. Hoe zit dat in Europa? Hoe verantwoorden Europarlementariërs hun werk? Of blijven burgers – zoals de hierboven aangehaalde man – onwetend?
Europarlementariërs hebben in vergelijking met Tweede Kamerleden een groot probleem: er is nauwelijks aandacht in de media voor het Europees Parlement en dus zullen burgers niet snel een goed beeld krijgen van wat Europarlementariërs doen. Als er geen bijzondere gebeurtenissen zijn in Brussel, is de aandacht voor Europese politiek nihil.
Twee gebeurtenissen in Europa leveren verreweg het meeste nieuws op: verkiezingen en topontmoetingen (Boomgaarden et al., 2010). Europa kan bij zowel nationale als Europese verkiezingen in de media komen. Voor Europarlementariërs zijn Europese verkiezingen vanzelfsprekend het belangrijkst, maar juist deze verkiezingen zijn geen prominent onderwerp in de media. Soms worden Europese verkiezingen vrijwel genegeerd en is er hooguit een nieuwsverhaal vlak voor de verkiezingen dat er gestemd moet gaan worden.
Er is dus in theorie zeker geen gebrek aan Europees nieuws.
Er is daarnaast aandacht voor Europese politiek bij topontmoetingen tussen Europese regeringsleiders (bv. Peter, 2003; De Vreese, 2005). Opvallend is dat beide voorbeelden niet het reguliere parlementaire werk van Europarlementariërs als onderwerp hebben. Bij topontmoetingen komen Europarlementariërs niet aan het woord en bij Europese verkiezingen gaan de verkiezingen weliswaar direct over hen, maar is de aandacht beperkt.
Dit betekent niet dat er geen nieuws over Europese politiek beschikbaar is. Correspondenten die in Brussel gestationeerd zijn hebben het zeer druk met het verzamelen van nieuws. Er zijn voor hen zoveel mogelijkheden om nieuws te maken dat ze omkomen in de informatie. Er zijn simpelweg te veel verhalen te vertellen en er is een overvloed aan informatie beschikbaar. Via alle Europese instellingen ontvangen correspondenten informatie en er zijn zoveel persbijeenkomsten dat correspondenten ze niet allemaal kunnen bijwonen.
Er is dus in theorie zeker geen gebrek aan Europees nieuws. De omgeving waarbinnen Europese correspondenten werken is nauwelijks anders dan die van bijvoorbeeld Haagse parlementaire verslaggevers: nieuws is er in overvloed (Aalberts, 2008).
In de nationale politiek kan Europa incidenteel een nieuwsitem zijn, maar dit betreft dan nieuws waar Europarlementariërs niet of nauwelijks een rol in spelen. Europa is op nationaal niveau pas nieuws als er ‘een Haagse component’ aan zit. Journalisten in Den Haag vinden nieuws over Europa te abstract, te ingewikkeld en te institutioneel. Met andere woorden: Europa is niet spannend genoeg en er is weinig conflict.
Dit zijn precies dezelfde redenen waarom ook centrale redacties van kranten en televisierubrieken weinig aandacht aan Europa besteden. Zij krijgen wel verhalen over Europa aangeleverd door correspondenten in Brussel, maar deze halen de media niet of komen op een niet-prominente plaats terecht. Er is hooguit media-aandacht voor Brussel als er een beslissing is genomen (Aalberts, 2008). De rol van het Europees Parlement in het algemeen en die van Nederlandse Europarlementariërs in het bijzonder is daarbij niet duidelijk. Europarlementariërs geven toe dat hun werk de media nauwelijks haalt:
“Je kunt natuurlijk zeggen dat er meer op de trom geslagen moet worden ter meerdere eer en glorie van de successen van Wim van de Camp, maar je kunt beter zeggen dat de Nederlandse belangen in het Europees Parlement permanent bewaakt moeten worden. Dat doe ik. Ik heb natuurlijk last van het adagium: ‘goed nieuws is geen nieuws’. Als ik nou maar veel ruzie maak in het Europees Parlement en ik laat mijn delegatie uit elkaar vallen, dan zit ik vanavond bij Pauw en Witteman. Maar dat is niet de reden voor mijn politieke bestaan.”
Wim van de Camp, Europarlementariër CDA
Dit probleem is voor Europarlementariërs eigenlijk niet op te lossen:
“Het functioneren van het Europees Parlement en de andere instellingen binnen de Europese besluitvorming is uiterst complex en dus lastig over te brengen. Je moet je uiterste best doen om continu gesprekken met Nederlandse opinieleiders, politici, media en kiezers aan te gaan. Het is daarom van vitaal belang veel in Nederland te zijn. Zeker een derde van je tijd moet je daaraan in Nederland besteden en dan nog weet je dat het voor de mensen lastig is alles te bevatten. Schiet daarom niet met hagel, maar met scherp. De hoofdlijnen en de juiste onderwerpen, daar gaat het om.”
Hans van Baalen, Europarlementariër VVD
Er bestaat onder Europarlementariërs, net als onder Tweede Kamerleden, een enorme drang om in de media te komen. Met name correspondenten schrijven ook daadwerkelijk over Europa, maar op de redactie hebben deze verhalen weinig prioriteit omdat ze te saai zijn. Eigenlijk is iedereen ontevreden: correspondenten vinden dat hun verhalen niet prominent of helemaal niet in de krant verschijnen, Europarlementariërs voelen zich genegeerd door de media en redacties vinden Europa te saai om lezers te trekken.
Internet is voor Tweede Kamerleden en Europarlementariërs een alternatieve manier geworden om met burgers te communiceren. Europarlementariërs zijn net als Tweede Kamerleden zeer actief met eigen websites en op sociale media als Twitter, Facebook en YouTube.
Een groot voordeel van internet en sociale media is dat er geen journalistieke filters zijn. Waar bij traditionele media journalisten bepalen wat interessant is om aan burgers mee te delen, kunnen Europarlementariërs dat online zelf bepalen. Dit betekent dat alle informatie die normaal niet wordt verspreid via traditionele media alsnog beschikbaar komt voor burgers. Toch moet hier meteen worden aangetekend dat hoewel online media meer informatie bieden over Europese politiek dan traditionele media, er nog steeds sprake is van relatief weinig informatie.
De onderhandelingen en compromissen in Europa worden ook via deze weg nauwelijks transparant gemaakt, maar hooguit op hoofdlijnen samengevat. Ook hier is de rol van individuele Europarlementariërs niet helder. Bovendien is de bron bij internetmedia vaak de Europarlementariër zelf of diens voorlichter. Er is dus geen sprake van een onafhankelijke bron die controleert of de aangeboden informatie ook echt juist is. Via internet en sociale media bedrijven Europarlementariërs PR en dat is niet gelijk aan traditionele journalistieke informatie zoals we die uit de landelijke politiek kennen. Internet is dus geen vervanging voor de thema’s die de journalistiek laat liggen.
Het informeren van burgers via online media is veelal een theoretische kwestie. De informatie is online beschikbaar, maar wie zijn de burgers die deze informatie consumeren? Onderzoek laat zien dat burgers die online op zoek gaan naar politieke informatie, relatief veel interesse hebben in politiek. Deze burgers vormen dus geen goede afspiegeling van de bevolking: ze zijn bijvoorbeeld relatief hoog opgeleid en relatief jong. Sommige burgers worden via deze weg dus gemakkelijker bereikt door Europarlementariërs dan andere burgers (Aalberts & Kreijveld, 2011).
“Ik vind het met de communicatie met burgers nogal meevallen.”
Niet alleen is de groep burgers die bereikt wordt selectief, deze groep is bovendien relatief klein. Het aantal vrienden van Europarlementariërs op sociale media is in absolute aantallen groot, maar in relatieve zin minimaal. Begin januari 2014 waren 23 van de 26 Nederlandse Europarlementariërs op Twitter te vinden met gemiddeld 4.984 volgers. Dit gemiddelde is echter hoog vanwege drie Europarlementariërs: Wim van de Camp (12.731), Sophie in ’t Veld (18.022) en Marietje Schaake (23.333). Als deze drie Europarlementariërs weggelaten worden, daalt het gemiddelde naar 3.028 volgers.
Op Facebook zijn de aantallen eveneens laag. Dertien Europarlementariërs hebben een publieke site met gemiddeld 1.529 vind-ik-leuks. Met 5.307 vind-ik-leuks is ook hier Marietje Schaake het populairst. Zonder Schaake daalt het gemiddelde naar 1.214 vind-ik-leuks. In verhouding tot de totale bevolking worden via sociale media dus weinig burgers bereikt. Ook vanuit dit perspectief zijn online media dus geen goede vervanging voor traditionele media. Europarlementariërs zijn desondanks vaak positief over de hoeveelheid volgers:
“Op mijn Twitter-account en mijn Facebook-pagina word ik door 16.000 mensen in de gaten gehouden. Ik vind het met de communicatie met burgers nogal meevallen. Ik kan alle goede en slechte zaken uit het Europees Parlement met deze mensen delen. Dat was echt niet beter toen ik Kamerlid was.”
Wim van de Camp, Europarlementariër CDA
Bij online media kunnen burgers ook zelf berichten versturen en kunnen zij het nieuws van Europarlementariërs verder verspreiden. Er zijn weinig aanwijzingen dat deze verdere verspreiding door burgers daadwerkelijk plaatsvindt of een grote rol speelt in het informeren van een breed publiek. Het aantal retweets van tweets van Europarlementariërs is beperkt. Burgers willen politieke informatie vaak niet delen met anderen, omdat ze hun politieke voorkeur niet aan anderen willen opdringen. Ook blogs zijn geen goede manier voor Europarlementariërs om een groter publiek te bereiken.
“Het heeft mij nooit geschaad bij de verkiezingen dat ik ook controversiële zaken aankaart en mijn oprechte mening geef.”
Online media blijken dezelfde nieuwsagenda te volgen als traditionele media en ook hier staan Europarlementariërs dus op voorhand op een achterstand (cf. Aalberts & Kreijveld, 2011). Al met al leveren online media wel nieuwe mogelijkheden voor Europarlementariërs op, maar deze lossen in de kern hun probleem niet op: er is onvoldoende journalistieke aandacht vanuit de brede, traditionele media. De meeste burgers worden ook online niet bereikt.
Vanzelfsprekend kunnen Europarlementariërs ook het land in gaan om direct contact met burgers te zoeken. Zij worden regelmatig uitgenodigd om lezingen te houden, debatten te voeren of uitleg te geven over Europa. De plaatsen waar Europarlementariërs komen lopen uiteen van debatcentra tot scholen. Europarlementariërs gaan graag het land in en kandidaten voor het Europees Parlement nemen zich voor contacten in het land te intensiveren. Een belangrijk voordeel van persoonlijke contacten met burgers is dat zij meer begrip kunnen opbrengen voor Europees beleid omdat het hen wordt uitgelegd. Zelfs standpunten die in de media impopulair zijn, kunnen acceptabeler worden:
“Je moet mensen meenemen. Dat doe ik met duizenden mensen. Ik heb niet meer capaciteit om meer mensen te bereiken. Je moet vertellen waarom je iets doet. Ik ben o.a. Turkije-rapporteur. De mening van de Nederlandse achterban is: ‘we moeten niks hebben van Turkije’. Ik vertel dan dat de Europese inzet is dat Turkije hervormt en zo een rechtstaat wordt, met een onafhankelijke en onpartijdige justitie en dat met alle rechten en vrijheden van het individu die daarbij horen, Turkije een stabiel, modern en welvarend land wordt. Dat is belangrijk voor de Turkse burger maar zeker ook voor Europa. Mensen zien hun aanvankelijke kritiek dan toch anders. Het heeft mij nooit geschaad bij de verkiezingen dat ik ook controversiële zaken aankaart en mijn oprechte mening geef.”
Ria Oomen-Ruijten, Europarlementariër CDA
De grootte van het publiek wat Europarlementariërs via deze weg kunnen bereiken, is wederom klein. Waar traditionele media een groot publiek bereiken en online media een kleiner publiek, gaat het bij bijeenkomsten in het land in de meeste gevallen om hooguit tientallen personen per bijeenkomst.
Hierbij speelt hetzelfde probleem als bij online media: de kans is groot dat het publiek niet representatief is voor de totale bevolking. De kans is groot dat de burgers die op bijeenkomsten afkomen interesse hebben in Europa, internationale kwesties of politiek in het algemeen, hoog opgeleid zijn en van dezelfde partij lid zijn als de Europarlementariër.
Voor het communiceren van de resultaten die Europarlementariërs in Brussel en Straatsburg boeken, vormen bijeenkomsten helemaal geen oplossing, simpelweg omdat deze bijeenkomsten vrijwel nooit gaan over hun recente werk in het Europees Parlement. Europarlementariërs vertellen vaak over algemene beleidsthema’s in Europa, maar niet over specifieke activiteiten die zijzelf recent hebben ondernomen.
Ook bestaat de mogelijkheid dat bijeenkomsten vooral als doel hebben Europa aan burgers uit te leggen, waarbij de politieke activiteiten van Europarlementariërs naar de achtergrond verdwijnen of zelfs helemaal onbesproken blijven. Bijeenkomsten in het land zijn dus geen vervanging voor gebrekkige media-aandacht of een beperkt publiek op internet.
Europarlementariërs hebben moeite om een beeld te krijgen van de wensen van burgers, kunnen niet duidelijk aangeven wat de relatie is tussen de input van burgers en hun beslissingen en hebben geen geschikte platformen om hun werk aan burgers te communiceren en te verantwoorden. Als zij gevraagd worden naar een verantwoording van hun werk, komen zij met hele andere argumenten. Deze zijn vaak niet gericht op de relatie van het Europees Parlement met de Nederlandse achterban, maar op andere zaken.
De belangrijkste manier waarop Europarlementariërs hun werk verantwoorden is door te wijzen op hun eigen interne kompas, moraal of idealen. Zij gaan ervan uit dat hun werk een zekere vanzelfsprekendheid heeft en dat er consensus over hun voorstellen bestaat. Een voorbeeld komt van GroenLinks. Europarlementariër Marije Cornelissen onderhandelde op basis van haar eigen politieke idealen over een betere positie voor homoseksuelen in Moldavië, dat een handelsakkoord wilde sluiten met de Europese Unie:
“Moldavië wil heel graag een associatieakkoord met de EU, maar daar zitten voorwaarden aan. Een van die voorwaarden is antidiscriminatiewetgeving, inclusief seksuele oriëntatie. Als ik daar kom als Europarlementariër, word ik meteen gezien als de vertegenwoordiger van heel Brussel. Ik heb daar gelobbyd en de laatste liberalen overgehaald om deze wetgeving aan te nemen, waardoor miljoenen Moldaven nu zijn beschermd tegen discriminatie, waaronder de homo’s daar.”
Marije Cornelissen, Europarlementariër GroenLinks
“Je moet natuurlijk zichtbaar maken wat je resultaat is, maar voor jezelf gaat het er niet om dat je dagelijks geprezen wordt.”
In veel gevallen is er geen directe relatie met de Nederlandse burger, maar gaan Europarlementariërs ervan uit dat hun inbreng overeenkomt met wat hun achterban gevonden zou hebben als men van het betreffende politieke thema op de hoogte was geweest. Op deze manier kunnen Europarlementariërs zeggen dat ze goed werk doen, dat ze stapsgewijs resultaten boeken en dat dit de moeite waard is, ook voor burgers. Het gebrek aan interactie met of waardering van burgers komt dan ook op de tweede plaats. Het verkrijgen van waardering voor hun werk is geen doel op zich:
“Ik ben politicus geworden, omdat ik geloof in een ideaal en denk dat ik een bijdrage kan leveren aan een betere toekomst. De tevredenheid over je werk haal je uit of je er werkelijk in slaagt dat ideaal dichterbij te brengen. Natuurlijk is waardering leuk en dat moet natuurlijk ook blijken bij verkiezingen. Je moet natuurlijk zichtbaar maken wat je resultaat is, maar voor jezelf gaat het er niet om dat je dagelijks geprezen wordt.”
Judith Merkies, Europarlementariër PvdA
Europarlementariërs realiseren zich dat er weinig kennis over of waardering voor hun werk bestaat onder burgers. Sommigen van hen stellen dat er wel degelijk waardering voor hun werk bestaat. Deze waardering wordt niet breed gedragen en is alleen aanwezig bij kleine groepen burgers, specifieke doelgroepen of in het buitenland. Zo zou hun werk elders, bijvoorbeeld buiten Europa, wel op waarde worden geschat:
“Het steunen of het afwijzen van bepaalde gebeurtenissen door het Europees Parlement is heel belangrijk. Toen wij Egypte bezochten, net een maand nadat Mubarak was afgezet, werden wij met meer respect en op een hoger niveau ontvangen dan bijvoorbeeld de Europese Commissie. De impact die we daar kunnen hebben als democratisch gekozen vertegenwoordigers is veel groter dan mensen denken. Nadat ik resoluties initieerde over Bahrein, mocht ik dat land niet meer in.”
Marietje Schaake, Europarlementariër D66
Al met al verantwoorden Europarlementariërs hun politieke stellingnames maar beperkt aan burgers door een gebrek aan geschikte kanalen. Media hebben weinig interesse in het Europees Parlement en er zijn nauwelijks alternatieven. Europarlementariërs worden daardoor bij het vervullen van hun werk teruggeworpen op hun eigen morele kompas.
Dit is deel 5 van het essay ‘Kunnen burgers Europa van koers laten veranderen?’ De eerdere delen staan hier. Een papieren versie van dit essay vindt u hier, de ePub-versie hier. Een verantwoording voor de inhoud van dit essay staat hier.