Mechteld Jansen (1960) is de nieuwe rector van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) te Amsterdam en Groningen geworden. Het is voor de eerste keer dat een vrouw deze functie bekleedt. Theologie is in de beeldvorming toch vooral een mannendingetje, zeker in de ogen van sceptische seculiere buitenstaanders. Voor ThePostOnline was de benoeming van professor Jansen tot rector een mooie aanleiding om met haar het gesprek aan te gaan: over het rectoraat en vooral over haar missie.
Voor het interview reisde ik af naar de Vrije Universiteit Amsterdam aan de Boelelaan in Buitenveldert, waar de PThU is gevestigd. De moderne architectuur van het VU-gebouw en de vele moslimstudenten (de helft van de meisjes die ik zag droeg een hoofddoek) zorgen voor een kosmopolitische en postchristelijke sfeer. Van een hoeksteen in het verzuild bestel is de VU een echte universiteit geworden, ook met al het gedoe over geld wat er tegenwoordig helaas bij hoort. De PThU staat midden in die wereld. Onderweg naar de werkkamer van professor Jansen greep mijn hand het nieuwste nummer van Ad Valvas, waarin journalist Peter Breedveld een essay had geschreven over moderne wetenschap en Spiderman.
De PThU zit tegenwoordig op de eerste verdieping van het VU-gebouw. Het is allemaal splinternieuw en het ziet er spic en span uit. De werkkamer van Mechteld Jansen heeft grote ramen en glazen wanden, waardoor de sfeer erg open is. Dit past ook wel een beetje bij haar missie als theologe en rector, bedacht ik achteraf.
Jansen legt uit dat de Protestantse Theologische Universiteit weliswaar bij de Vrije Universiteit en de Rijksuniversiteit Groningen is ondergebracht en graag met deze instellingen samenwerkt, maar verder helemaal zelfstandig is. De universiteit heeft een eigen bestuur en is ook financieel en juridisch onafhankelijk. De PThU biedt een driejarige masteropleiding aan. Studenten met een theologische bachelor op zak kunnen deze master doen. De driejarige master is weliswaar wetenschappelijk maar heeft ook een beroepskant. Studenten kunnen hiermee predikant of geestelijk verzorger worden.
‘Als het wereldchristendom geen boodschap meer zou hebben, wat heb je dan nog?’
Studenten van de PThU komen van verschillende richtingen. Sommigen zijn hervormd, anderen gereformeerd, weer anderen evangelisch en je hebt natuurlijk ook vrijzinnigen.
Jansen: “Dit zorgt voor een vruchtbare kruisbestuiving. Studenten leren omgaan met verschillen, blijven niet in hun veilige eigen waarheid hangen, en worden zo ook beter voorbereid op de multiculturele multireligieuze samenleving.”
Jansen is hoogleraar missiologie. Dit is volgens haar een kritische theologische studie. Het gaat er niet om niet-westerse mensen het christelijke evangelie op te dringen of op te leggen, maar om wat voor de mensen te betekenen: “Je moet een onderscheid maken tussen daar waar missie koloniserend is en daar waar missie heilzaam is. Missie kan onderdrukkend of bevrijdend zijn. Een mooi voorbeeld is Frans van der Lugt, de katholieke pater uit Homs die dit jaar werd vermoord. Van der Lugt zette zich echt in voor de mensen in Syrië. Hij was een bruggenbouwer tussen christenen en moslims en bevrijdend bezig.”
Toch is Jansen niet tegen het bekeren van andersgelovigen: “Ik ben niet zo negatief over zieltjes winnen.”
Haar uitspreek verdient uiteraard enige uitleg. Jansen beschouwt het ‘zich bekeren’ als een vrije keus van mensen. Mensen zijn vrij om op een uitnodiging positief te reageren. Als iemand in reactie op het werk van bijvoorbeeld iemand als Van der Lugt besluit om zich te bekeren tot het christendom is dat mooi meegenomen volgens Jansen: “Je hebt de noodoproep S.O.S., dat staat voor Save Our Soules. Red Onze Zielen. Mensen die om hulp vragen moeten worden geholpen. Maar niet alleen hun ziel maar ook hun lichaam moet worden gered. Als christenen mensen kunnen redden dan moeten ze dat ook doen.”
Jansen gelooft in de missie van haar geloof en wil waken voor cynisme: “Als het wereldchristendom geen boodschap meer zou hebben, wat heb je dan nog?”
Jansen benadrukt dat christenen niet de enige mensen met een missie zijn. Je hebt natuurlijk ook ontwikkelingsorganisaties die zich inzetten voor de ander, zoals bijvoorbeeld Unicef, Amnesty International en Vluchtelingenwerk. Zij hebben ook een boodschap voor de wereld. Bij elke missie bestaat het gevaar van superioriteitsgevoelens. Jansen denkt hierbij niet zozeer aan Women on Waves, die een abortusboot naar Marokko stuurde, maar vooral aan commercialisering: “Grote bedrijven propageren dat je alleen gelukkig bent als je westerse producten koopt en consumeert op de westerse manier. Het welvaartsevangelie, een combinatie van christendom en commercialisme, vind ik ook een kwalijke zaak, maar toch snap ik heel goed dat dit geloof aantrekkelijk is voor straatarme mensen in landen als Nigeria, waar de massa niets heeft.”
Van Nigeria is het een kleine stap naar Oeganda, het land dat tegenwoordig berucht is om zijn anti-homowetten. Jansen is voorzichtig in haar analyse. Dat Oeganda zo homofoob is is niet louter de schuld van Amerikaanse evangelicals die in Oeganda zeer actief zijn. Volgens Jansen sluiten de conservatieve opvattingen van Amerikaanse evangelicals helaas heel goed aan bij delen van de Afrikaanse cultuur, waar zulke opvattingen ook leven. De Amerikaanse homofobie en de Afrikaanse homofobie versterken elkaar. Toch is er ook hoop. Jansen: “Er zijn ook Afrikaanse theologen die een andere visie op seksualiteit proberen te ontwikkelen. Een Afrikaanse promovendus van mij is bezig een nieuwe theologie te schrijven over seksuele opvoeding. Helaas stuit hij stuit in zijn eigen gemeenschap op veel weerstand.”
Terug naar Nederland. Als hoogleraar missiologie vindt Jansen het heel belangrijk dat Nederlandse studenten in aanraking komen met het wereldchristendom, kennis maken met andere landen, andere gelovigen, andere culturen. Iedere student moet hierin worden ondergedompeld. Studenten kunnen een tijdje in het buitenland studeren, dit wordt door de PThU gestimuleerd, maar ze kunnen er ook voor kiezen om migrantenkerken te bezoeken. Jansen: ‘Het leren omgaan met verschillen is heel belangrijk. En ook het ‘even niet meer weten’. De zekerheden van de westerse theologie moeten gerelativeerd kunnen worden.’
‘De voedingsbodem voor het christendom verdwijnt langzaam maar zeker in Nederland. Dat komt omdat instituties steeds minder belangrijk gevonden worden’
Jansen heeft ook van niet-westerse theologen, al dan niet in opleiding geleerd. Ze is in Kameroen geweest en ook in Kinshasa, de hoofdstad van Congo waar miljoenen mensen in diepe armoede leven. ‘In Kinshasa gaf ik les aan zo’n honderd studenten. Na de les kreeg ik een vraag van een student. ‘We hebben op internet gelezen dat Nederland zes miljard euro uitgeeft aan de Joint Strike Fighter. Wat vindt u eigenlijk daarvan?’ Deze vraag kwam bij mij hard aan. Niet omdat mijn studenten dit toevallig wisten (ze hebben in Congo ook internet en studenten denken daar ook kritisch na), maar omdat het contrast met de bittere armoede waarin veel Congolezen leven hierdoor zo duidelijk werd.’
Studenten in Nederland krijgen op hun eerste college van Jansen te horen dat zij in Nederland missionarissen zijn. Ze moeten zich verstaan met hun eigen generatie, verhalen vertellen die voor deze generatie relevant zijn. Als missiologe vindt Jansen het uitwisselen van levensverhalen heel belangrijk.
“Als je je verhaal met anderen deelt, inclusief je geloofsverhaal, dan leer je mensen echt kennen. Missie kun je ook zien als een uitwisseling van levensverhalen. Geloof komt via anderen naar jou toe.”
Jansen vindt het soms ook makkelijker met moslims te praten dan met ‘strakke secularisten’ die niet voor de ander openstaan. “Pas door openheid ontstaat er groei.”
Jansen staat, zoals eerder opgemerkt, niet negatief tegenover het fenomeen ‘bekering’. Ze noemt ‘bekeringsverhalen’ spannend en aangrijpend.
“Hoe verandert wanhoop in hoop? Wat geeft mensen moed?”
Dat zijn vragen die Jansen boeien. Ze vindt deze vragen ook interessant vanwege het biografische aspect. Het gaat om levensverhalen van mensen die worden uitgewisseld. “Als iemand zich bekeert tot het christendom of de islam neemt deze persoon niet de hele religieuze erfenis over. Het gaat altijd om een selectie. Mensen blijven ook zichzelf, ook na een bekering.”
Volgens Jansen heeft geloof een sociale voedingsbodem nodig. De voedingsbodem voor het christendom verdwijnt langzaam maar zeker in Nederland. Dat komt omdat instituties steeds minder belangrijk gevonden worden. Kerken, scholen, Bijbelstudieverenigingen, politieke partijen, allemaal kampen ze met minder belangstelling. Jansen vraagt zich af wat hiervoor in de plaats komt? Het café? Het internet? De sociale media hebben wel weer als nadeel dat veel contacten vluchtig zijn en mensen zich moeilijker echt laten kennen. Jansen denkt dat vriendschap steeds belangrijker gaat worden. De nieuwe generatie jongeren investeert veel meer in (hechte) vriendschap dan vroegere generaties. Vrienden denken om elkaar, laten elkaar niet in de steek.
‘Verhalen van hoop vormen een goed tegengif tegen het cynisme waar onze wereld tegenwoordig zo door lijkt te worden beheerst’
Toch ziet Jansen hierin ook een nadeel: “Mensen zijn nogal geneigd alleen met gelijkgestemden om te gaan. Het voordeel van de kerk is dat er ook mensen lid van zijn waarmee je het hartgrondig oneens bent. Dat scherpt je eigen vooronderstellingen. Ook op de PThU worden studenten gescherpt. We geven vrijzinnige studenten bewust orthodoxe theologie als leesvoer mee, en orthodoxe studenten vrijzinnig voer.”
Jansen mijmert nog even over de hemel, waar ze in gelooft. Volgens haar worden de verschillen tussen mensen daar niet opgeheven: “De ontmoeting met de ander begint daar pas.”
Het vak missiologie is volgens Jansen voor de samenleving relevant, juist ook omdat hierin de ontmoeting met de ander zo centraal staat: “Ik wil verbinding zoeken op een dieper niveau. Mensen hebben meer met elkaar gemeen dan dat ze alleen dezelfde producten gebruiken. We moeten niet ons niet laten reduceren tot consumenten. Het gaat om de vraag naar het mens-zijn, de vraag wat je op deze wereld komt doen. Deze vraag moet juist worden gesteld aan die mens die anders is. Het is bovendien belangrijk dat je doorvraagt.”
Volgens Jansen heeft theologie drie soorten publiek. Dit zijn de academische wereld, de samenleving als geheel en de kerk. Sommige theologie richt zich eigenlijk alleen maar op de kerk. Jansen vindt zo’n theologische gerichtheid “te klein en te bekrompen.”
‘Echt vergeven is godsallemachtig moeilijk. We kunnen dit niet goed’
De academische wereld is uiteraard ook belangrijk, theologie beschouwt zich per slot van rekening en wetenschap en heeft iets waar te maken, en daarnaast dus de samenleving.
Jansen: “Theologie heeft een boodschap voor de samenleving. Je wilt een voorbeeld? Tegenwoordig is er erg veel aandacht voor daders en slachtoffers bij misdrijven. Dit is deels ook terecht. Theologen hebben hierover ook hun eigen kennis. Ze zijn specialist in vraagstukken over schuld, schaamte en vergeving. Deze drie vraagstukken zou je de ‘core business’ kunnen noemen waar theologen echt verstand van hebben. Veel mensen ‘hunkeren’ naar vergeving. Het vergeven van de ander is echter bovenmenselijk. Echt vergeven is godsallemachtig moeilijk. We kunnen dit niet goed.
“Nelson Mandela, die 27 jaar gevangen zat op het Robbeneiland, vergaf de mensen die hem hadden opgesloten. Hij wilde verzoening. Het verhaal van Mandela geeft de mensen hoop. Dat doet ook het verhaal van een Frans dorp dat tijdens de oorlog al zijn joodse inwoners heeft gered. Als theoloog weet je ‘Het is ooit gedaan’, er is vergeven. Zulke verhalen van hoop vormen een goed tegengif tegen het cynisme waar onze wereld tegenwoordig zo door lijkt te worden beheerst.”
Op weg naar de uitgang realiseer ik mij dat ik helemaal vergeten ben om professor Jansen te vragen naar haar vrouw-zijn, hoe ze het ervaart om als vrouw theologe te zijn en nu ook de eerste vrouwelijke rector van de PThU.
Jansen: “Eigenlijk was dit nooit zo een issue voor mij. Toen ik op mijn achttiende besloot om theologie te gaan studeren deed niemand in mijn familie moeilijk. Alleen mijn grootvader had aanvankelijk zo zijn twijfels. Een vrouw kan toch geen dominee worden. Een dag later belde hij mij op. Hij had nog even in de Bijbel gelezen en las daar over Deborah, de richteres die leiding gaf aan het Joodse volk. Als zij dat mocht doen dan mocht ik dominee worden.”