Maxim Februari schreef in het NRC van 20 mei een ontroerende column over de maatschappelijke rol van de beeldend kunstenaar. Hij is duidelijk begaan met het lot van kunstenaars en vindt de omstandigheden waarin zij verkeren veel te plezierig. Dat moet veranderen, want kunstenaars zijn tegenwoordig “zo slap als een vaatdoek”. Volgens Februari moet de beeldend kunstenaar gruwelijkheden doorstaan om uitgedaagd te worden tot magnifiek artistiek werk. Het masochistische pleidooi van Februari is tegelijk een oproep.
”Terg de kunstenaars, jaag ze op stang, breidel hun emoties – en hun kunstenaarshart raakt bemoedigd en geïnspireerd.”
Doordat Februari zijn pleidooi in zulke eloquente en prikkelende woorden vervalt, zou je bijna over het hoofd zien dat zijn beeld van kunst een sterk verouderde is. Het uitgangspunt dat de beeldend kunstenaar moet lijden om tot grootse werken te komen is een idee dat onder kunstenaars sinds Vincent Van Gogh (1853-1890) niet meer leeft. En ook dat lijden wordt geïdealiseerd. Het ‘oor’ dat Vincent´s vriend Gauguin bijvoorbeeld afgesneden zou hebben, was in feite slechts een lel die Vincent per ongeluk zelf afsneed in een worsteling met zijn vriend.
Dat Februari´s blik achterhaald is wordt aardig geïllustreerd door de voorbeelden die hij noemt. Van DaVinci (1452-1519), Michelangelo (1475-1564) en William Turner (1789-1862) tot een schilderij uit 1846, het zijn allemaal grepen uit de kunsthistorie die weinig relatie hebben met kunst in Nederland anno 2014. Februari wil dan ook het liefst terug naar die vroegere tijden waarin totalitaire regimes het nog voor het zeggen hadden en kunstenaars omwille van hun artistieke doelen vervolgd werden.
“Hij maakte maatschappijkritische schilderijen, raakte betrokken bij democratische actie, werd vervolgd door de regering en stierf in een krankzinnigengesticht. Noem me romantisch, maar ondanks de slechte afloop raakte ik aangenaam getroffen door het verhaal van Pavel Fedotov.”
De visie van Februari, namelijk een waarbij de kunstenaar symbool moet staan voor menselijk lijden en als een Phoenix uit zijn ellende herrijzen moet om grootse artistieke daden te stellen is niet alleen ouderwets, het is ook bijzonder romantisch, wat Februari zelf min of meer toegeeft.
“ .. al onderzoekend kwam ik terecht bij de Britse filosoof John Gray, die mijn boodschap bars wegzette als een romantisch cliché.”
Niettemin haalt Februari heus zinnige dingen aan, zoals dat een onevenwichtige maatschappij kunstenaars meer zal uitlokken maatschappelijk geëngageerd werk te maken dan een waarin zaken op rolletjes lopen. Maar met name door zijn achterhaalde visie op beeldende kunst zit Februari bij aanvang van zijn betoog reeds op een verkeerd spoor.
De maatschappijkritische kunstenaar toetst maatschappelijke ontwikkelingen middels stevige kritiek. Daarbij moet de kunstenaar juist niet onderworpen zijn aan de actualiteit en juist geen slachtoffer van maatschappelijke ontwikkelingen zijn, zodat hij objectief en actief als beschouwer van gebeurtenissen kan fungeren. Hij kan zich dus beter niet in ellende omwentelen om tot steengoed werk te komen, aangezien dit alleen maar tot sentimenele kitsch leidt. Maatschappijkritische beeldend kunstenaars zijn, in tegenstelling tot Maxim Februari, geen gevoels- maar vakmensen.
“Vergroot de ongelijkheid. Stem deze week iets idioots. Ontken de gevoelens van uw naaste. Niet omdat de wereld daar beter van wordt,natuurlijk niet, maar omdat het goed is voor de kunst.”
Wat Februari natuurlijk wil oproepen is verzet en dat dit middels kunstuitingen nog maar weinig gebeurt. Maar dat heeft heel andere oorzaken dan een gebrek aan leed. Dat de kunstenaar niet getraumatiseerd genoeg zou zijn en meer zou moeten lijden om geëngageerd werk te maken is een pervers idee dat Februari meteen al terzijde zou moeten schuiven. Dat er te weinig grond zou zijn voor kritiek omdat wij in een gezapig, vredelievend landje zouden wonen, is domweg onjuist. In het Nederland van nu worden beeldend kunstenaars dan niet doodgemarteld, maar er zijn wel degelijk artistieke motieven om maatschappijkritisch werk te maken. Neem bijvoorbeeld de sociaal-economische problemen als gevolg van recente financiële crises. Om nog maar te zwijgen over de, soms beangstigend grote, tegenstellingen in het politieke landschap en in de samenleving over onderwerpen als integratie. Als uitgangspunt kan Februari zich beter afvragen waarom er ondanks redenen voor kritiek en verzet, dit toch weinig gebeurt.
Het gebrek aan verzet onder beeldend kunstenaars is te wijten aan de verschuiving van de maatschappelijke rol van de beeldend kunstenaar, die zich losmaakt van de autonome positie en steeds meer ondernemer wordt. Tegenwoordig worden kunstenaars meer dan ooit als zodanig opgeleid, om zelf de spreekwoordelijke broek op te houden en niet afhankelijk te zijn van subsidies. Maar deze nieuwe rol leidt tot een nieuwe vorm van afhankelijkheid, het vereist het aangaan van binding met het publiek en doet af aan de autonomie van de kunstenaar. Ook beeldend kunstenaars weten dat het niet verstandig is de hand te bijten die je voedt en dus is het gebrek aan kunstzinnig verzet vooral te wijten aan de commercialisering van de kunst, waar beeldend kunstenaars door hun laffe keuzes zelf aan bijdragen.
Wat ook meespeelt is het internettijdperk waarin het vrijwel onmogelijk is ad rem te reageren op maatschappelijke ontwikkelingen middels kunst. Actualiteiten hebben alweer plaats gemaakt voor nieuwe wanneer ze uit de virtuele tijdlijn verdwijnen. Twitteraars, Instagrammers, Youtubers en andere internetliefhebbers zijn je al snel voor met indrukwekkende pics, filmpjes, snedige tweets of een ontluisterende Facebookpagina. Dit terwijl het neerzetten van een kwalitatief sterk kunstwerk nu eenmaal tijd vergt. De rol van criticaster, waar de kunstenaar in vroeger tijden nog een zeker monopolie op had, deelt hij nu met iedereen die internet heeft. Het gebrek aan maatschappijkritische kunst is dus vooral te wijten aan de veranderde maatschappelijke rol van de beeldend kunstenaar en niet zozeer aan de omstandigheden waarin hij werkt.
Uiteindelijk nuanceert Februari zijn krasse standpunt enigszins. In plaats van totalitaire regimes, waarvan gebleken is dat die beeldend kunstenaars voornamelijk verlammen, is een autoritair regime een betere optie. Dan worden kunstenaars weliswaar getergd, maar krijgen ze toch ook de mogelijkheid die getergdheid op artistieke wijze uit te drukken. Dus liever wel de onderdrukking, maar niet de censuur.
Natuurlijk is het artikel in het NRC op Februariaanse wijze doordrenkt met cynische, aanstekelijke humor. Een krasse oproep om beeldend kunstenaars te tergen is ook verfrissend en hoogstwaarschijnlijk vooral chargerend bedoeld. Maar de ernst van de zaak is toch dat maatschappijkritische kunst in Nederland inderdaad steeds meer naar de achtergrond verdwijnt. Mishandeling van beeldend kunstenaars zal vrij weinig helpen om deze ontwikkeling tegen te gaan. De maatschappijkritische kunstenaar moet zich eerder bevrijden van de voortdenderende commercialisering van de Nederlandse beeldende kunst.
Beeld: Shutterstock