Eind 2011 werd ik van mijn stoel geblazen door het debuut Hollandaze van de Canadees Dean Tzenos. Gruizigelofi indierock met een likje punk en een golf surf door een waas van shoegaze; alsof Dick Dale samen met The Cramps en A Place To Bury Strangers op ouderwetse 8-track in een namiddag een plaat had opgenomen. Voor mij was het eindlijstjes materiaal, en met de kennis dat er in 2012 al een nieuwe langspeler zou volgen dacht ik te luisteren naar een band die een jaar later door zou breken.
Ik zat er echter behoorlijk naast. Odonis Odonis kwam wel naar Europa, speelde zelfs drie nummers in 013 alvorens een gebroken bassnaar een einde maakte aan de pret, maar doorbreken deed het trio niet. Sterker, de gehele tweede plaat bleef uit, al zei Tzenos mij de avond van de gebroken snaar nog dat deze al – enkele jaren – afgerond en wel klaar stond om de wereld te veroveren. Maar zelfs in 2013 bleef het stil. Erg stil. Wel ontving ik via-via een zip bestand van een plaat die volgens de mee reizende info later dat jaar uit zou komen. Dat werd uiteindelijk april 2014. Ruim twee jaar aan gemist momentum; erg veel in een tijd waar de internethype een gemiddelde aandachtsboog heeft van een paar milliseconden, waardoor Odonis Odonis feitelijk weer terug is bij waar het voor het debuut dreef, in onbekende wateren.
Echter, fuck momentum! en fuck de hype! Als je twee jaar nodig hebt om een plaat als Hard Boiled Soft Boiled goed neer te zetten, dan mag je die van mij nemen. Sterker, heb je er vijf jaar of meer voor nodig, neem ze. De opvolger van Hollandaze overtreft deze namelijk op vrijwel alle vlakken. Zoals de titel Hard Boiled Soft Boiled al impliceert, is het tweede album van de Canadezen als de kop van Janus; de eerste zes nummers (kant A) word je getrakteerd op de meest ruige kant van het trio. Zes tracks die een voorliefde voor industrial verraden; rauw, hard en zwaar leunend op ritme. Noise rock met een hang naar Nine Inch Nails zoals in Are We Friends, waar Tzenos en collega’s klinken als een op hol geslagen punk versie van Trent Reznor en kompanen.
Vooral echter duikt de band in de (New York) posthardcore van eind jaren 1980, begin 1990. Denk aan Swans, The Jesus Lizard en de eerste platen van Sonic Youth, voor een groot gedeelte het terrein waar vergelijkbare tijdsgenoten als Disappears en A Place To Bury Strangers de mosterd ook halen. En net als deze tijdsgenoten smeert Odonis Odonis deze uiteindelijk op geheel eigenwijze op de kaas. Grootste uitspringer op kant A is New Obsession, dat nadat je deze de eerste keer hebt gehoord ook daadwerkelijk je nieuwe obsessie zal worden.
Kant B laat een veel melodischere kant van het trio horen. Eentje die veel meer op de dromerige shoegaze aan de andere kant van de grote plas is gebouwd. Slowdive is hier het makkelijkst aan te wijzen referentie punt. Maar ook Medicine, de vroege The Cure enThe Jesus And The Mary Chain hebben duidelijk invloed gehad op de muzikale ontwikkeling van het trio, dat hier op vergelijkbare edoch geheel eigen wijze gitaarlijnen tot een overweldigende melodische geluidsmuur stapelt. Minder direct, maar niet minder betoverend.
Hier verdwijnt de stem van Dean Tzenos in de gitaarlijnen, zingt de feedback warmer dan op de “A(merikaanse)” kant en danst het ritme meer dan het marcheert. Bedwelmend, rustgevend, precies de dosis psychedelische noisepop die je nodigt hebt na de directe klappen die de eerste zes nummers hebben geleverd. Een evenwichtig en doordacht album, dat twee – bijna drie – jaar wachten meer dan goed maakt en me vooral na al die jaren wederom van mijn stoel blaast.
Dit artikel verscheen eerder bij Sounds Tilburg