Ze blowde, snoof en dronk als een dokwerker, tot ze er zelfs bijna in bleef. Zelfdestructie, een vertrouwd thema in haar werk, is een goede bekende van Carolina Trujillo (1970). Met haar nieuwe roman De zangbreker wilde ze een ode brengen aan zelfdestructieve mensen, of zoals ze in haar boek heten, de ‘dalers’. Want een beetje eerherstel is wel op zijn plaats, vindt ze. ‘Ze worden al snel afgeserveerd. Alsof het geen leuke mensen zouden zijn.’
Een vroege dood leek haar waarschijnlijk, maar dat liep anders. Ze overleefde een hersenbloeding. ‘Ik heb het gevoel dat die het einde had moeten zijn. Nu gaat het misschien wel een heel lange rit worden. Straks ben ik honderddertien en zit ik hier nog.’
Maar in therapie gaan, daar piekert Carolina Trujillo niet over. Zulke psycho babble is aan haar niet besteed. Bovendien zou dat de voedingsbodem voor haar schrijverschap weleens kunnen doen opdrogen – een risico dat ze liever niet neemt. ‘Elke afgeronde therapie is een kunstwerk dat niet gemaakt wordt, stond er op de deur van het toilet op de Filmacademie. Dat vind ik wel een goeie.’
Lees het hele interview met Carolina Trujillo bij A•Quattro•Mani op TPO Magazine.